maandag 26 juli 2010

Bewijsmateriaal

Voor mijn laatste reconstructie van de Duitse stellingen, is er weinig hard bewijsmateriaal. Daarom werden eerdere versies in de loop van het onderzoek door mij nogal eens bijgesteld, en soms zelfs volledig doorgehaald.
Zo liet ik eerst wel de mogelijkheid open, dat het spoorweggeschut van de 16e Armee nog bij Elten of Kleef heeft gevuurd. En dat Mörsers in de nacht van 10 op 11 mei 1940 van de Dunoberg vuurden. En op 11 mei al vanuit Renkum, vanuit de "achtertuintjes" aan de Le Maitreweg.
Dit, en ander materiaal werd niet meteen, als onbewezen en zeer onwaarschijnlijk, terzijde gelegd. Want dan had mijn studie weinig zin gehad. Zo blokkeer je nieuwe inzichten. Als je verrassingen geen kans geeft, vind je alleen wat je verwacht.

De nieuwe gegevens zijn wel zoveel mogelijk getoetst. Leek de bron geloofwaardig ? Was er ondersteunend materiaal ? Paste het in een patroon ? Loste het eerdere tegenstellingen op ? Enkele voorbeelden hiervan.

Opvallend was, dat al in de nacht van 10 op 11 mei 1940 melding werd gemaakt van vurend (zwaar) vijandelijk geschut ver achter Wageningen. Richting Arnhem (Elten, Dunoberg ?) en Nijmegen (Kleef ?). Begrijpelijk, werd daarbij het eerst aan spoorweggeschut gedacht. Die gedachte blijkt nu vals. Onjuist is ook de aanname gebleken van Gen Maj Harberts, dat er lange 15 cm-kanonnen vanaf een plaats bij de Dunoberg gevuurd zouden kunnen hebben. Dergelijk geschut was niet bij X AK ingedeeld. Mijn interpretatie is, dat IV/AR 256 werd gepeild, die toen in Renkum stond.

De eerste waarnemingen van vijandelijk vuur "vanuit de Betuwe, schietend richting Ede en Veenendaal", blijven nog een raadsel. Pas de volgende dag kwam in de Betuwe bij de Gruppe Brückner een batterij aan, 5/AR 207.
Ging het misschien ook om vuur van het geschut bij Renkum, gezien de opgegeven richtingen ? Of, werd in de ochtend van 11 mei vurend pantserafweer-, of infanteriegeschut van Gruppe Brückner waargenomen ? Dan lijkt de richting van deze vuren toch wel erg verkeerd ingeschat. Want in die fase van de strijd, bij Elst, behoefde er bijna nog niet gevochten te worden. Eigenlijk pas in de nacht van 12 op 13 mei, bij Ochten. Tot dan waren er wel enkele schermutselingen, om voorposten op te ruimen.
Betroffen de waarnemingen misschien vuren uit het Maas-Waal gebied, of bij bijvoorbeeld Grave ? Ook dat is denkbaar. Want mogelijk hadden die vuren wel de gepeilde richtingen. Maar die waren dan zeker niet voor doelen bij Ede en Veenendaal (die lagen tever weg), maar voor doelen in de eigen aanvalssector, bestemd.
Dit alles maakt wel duidelijk, dat het blijkbaar voor onze posten erg moeilijk was, de afstand tot vurende artillerie nauwkeurig te peilen. Ook om vast te stellen, welk type geschut precies vuurde.

Opvallend was nog het grote aantal meldingen van vijandelijke artillerie, in het gebied van de Voorposten bij de Grebbeberg. Zelfs al in de eerste gevechtsdagen. Tot nu toe werd gedacht, dat dit hooguit luchtafweer-, infanterie- en pantserafweergeschut betrof.
De melding van Metger opent een nieuwe mogelijkheid. Misschien stonden op 12 mei al enkele batterijen veldgeschut ver vooraan. Verplaatsingen van ondersteunende artillerie zullen, afhankelijk van het tempo waarin de infanterie terrein won, in zo weinig mogelijk stappen naar het W zijn uitgevoerd.
Daarbij is nu uit het verslag van Walter Büchs, Arko 22 (Kommandeur van alle bij ID 207 beschikbare artillerie) bekend, dat in elk geval in de ochtend van 13 mei van stelling werd veranderd. Behalve door s Art Abt 735, die zo juist in de Bosrand was aangekomen, en van II/AR SS die in de Villawijk bleef staan.
IV/AR 256 ging vermoedelijk op 13 mei naar stellingen bij de Bornse Steeg. Dat sluit al vrijwel uit, dat die dag nog licht geschut O van de Diedenweg kan hebben gestaan. Artilleristische grondregel is "licht staat vóór zwaar". Het zware geschut schiet dan, over het lichte eerstelijnsgeschut heen, naar doelen op grotere afstand. De meldingen van I-22 RA en van Metger maken aannemelijk, dat die grondregel ook voor de Duitse opstellingen werd gevolgd.

Ik ga er nog altijd vanuit, dat in Renkum, achter de Le Maitreweg, op 11 mei wel degelijk zwaar geschut heeft gestaan. Alleen geen Mörsers. Want die konden er, volgens de nu beschikbare gegevens, nog niet zijn. Vrijwel zeker is daarmee, dat het (onder meer ?) de twee batterijen 15,0 cM s FH 18 van IV/AR 256 waren.
Het verslag van F.A.J. Mesker, vakhoofd LBD Renkum - Heelsum - Doorwerth is hiervoor een eerste bron. Hij noemde een opstelling van 5 kanonnen bij de Katholieke Jongensschool (Don Boscoweg). Een vreemd getal, omdat een batterij meestal uit vier stukken bestond. Oplossing leek, dat het om twee batterijen van de Mörsers ging. Waarbij mogelijk één stuk uitgevallen was, door materiaalpech, of achtergebleven door andere oorzaak. Die invulling moest van tafel, toen nieuwe gegevens op tafel kwamen over s Art Abt 735.
Er was nog een tweede verslag van G.A.W. van der Schouw. Toen jongen van een jaar of tien. Hij had gezien, dat achter het huis waar hij woonde, gemotoriseerd geschut werd geplaatst. Vroeg in de ochtend van 11 mei vuurde dat richting Grebbeberg. Omdat uit de indelingsoverzichten van X AK en ID 207 bleek dat alleen II/AR SS, IV/AR 256, en s Art Abt 735 gemotoriseerd waren, bleven toen de twee eerste afdelingen als mogelijkheid over. Het meest voor de hand lag nog IV/AR 256. Daarvan waren twee batterijen bij ID 207 ingedeeld, en die zouden vermoedelijk het verst naar achteren staan, achter het lichtere geschut. Maar hoe was dan de andere waarneming van 5 stukken te verklaren, en wat deden dan de ook ingetekende batterijen bij Heelsum ?
Vorige week heb ik daarom nog enkele vragen aan de heer Van der Schouw voorgelegd. Die herkende het geschut van IV/AR 256 positief, in een vergelijking met foto's van dit type en foto's van de 10,5 cm le FH 18. Verder gaf hij aan, dat dit geschut ongeveer een dag of twee vanuit Renkum vuurde. Tenslotte, dat het geschut bij Heelsum (voorzover hij in zijn vrienden- en kennissenkring kon achterhalen), van die plaats niet gevuurd heeft.
Deze nieuwe gegevens sporen prima met andere bronnen. II/AR SS kwam vermoedelijk al in de ochtend van 11 mei in de Villawijk aan. Er zijn meldingen van vijandelijk geschut in stelling op de Wageningse Berg. Zelfs van batterijen achter de Berg. III/AR 207 kwam die dag ook al in actie, maar stond toen op de Eng. Vermoedelijk bij de Geertjesweg. Want volgens een andere getuige, J. van Tricht, werd daar als eerste Duits geschut geplaatst. Later kwam er, achter zijn ouderlijk huis aan de Dolderstraat, nieuw geschut bij. Uit KTB's en Bijlagen is duidelijk, dat III/AR 311 op 11 mei nog bij Heelsum stond. II/AR 207 was nog te Oosterbeek, en werd een dag later naar Heelsum aangetrokken. Beide afdelingen hebben daar geparkeerd gestaan, om "gereedgesteld" te worden. Ze werden daar op belangrijke punten nagelopen, van vers geplukte takken met bladeren als camouflage voorzien, en verder gevechtsklaar gemaakt.
Het raadsel van de vijf stukken van de heer Mesker is hiermee nog niet opgelost. De heer Van der Schouw tekende achter de Le Maitreweg duidelijk drie (!) stukken, en verder N nog acht. Deze opstelling wijst in de richting van een incomplete zware (?) batterij, plus de twee batterijen van (vermoedelijk) IV/AR 256. Mogelijk is nog, dat het door hem ingeschetste aantal niet helemaal juist is, en dat hier alleen de twee batterijen van IV/AR 256 stonden.

Uit het dagboek van I-22 RA blijkt, dat in de ochtend van 13 mei 1940 enkele bespannen eenheden, ingeschat als batterijen, in de uiterwaarden N van de Rijn gesignaleerd en beschoten werden. Bekend was al, dat aan de Kop van de Oude Haven drie veldgraven met datum 12/13 mei van III/AR 311 zijn geweest. Ook noteerde de Korpsveearts, dat van deze afdeling door vijandelijk vuur 60 paarden waren gedood of gewond. Waarschijnlijk kwam III/AR 311 dus onder vuur van I-22 RA.
Een verrassende vondst vormde daarna het dagrapport over 13 mei 1940 van Kdr AR 207. Dat was Wilhelm Metger, tegelijk Kdr van de Divisieartillerie (Arko). Hij meldde ook verliezen van paarden bij III/AR 207 (2 dode, 1 gewonde). Dus misschien werd naast III/AR 311 nog een batterij van III/AR 207 door I-22 RA met succes beschoten.
Metger meldt in de eerste alinea: "Abteilungen in Stellung im Raum südl. der Strasse Wageningen - Rhenen." Wat ik vertaal met: "Afdelingen in stelling in het gebied Z van de Straatweg Wageningen - Rhenen". Afdelingen ? Niet alleen III/AR 311, maar verder nog III/AR 207, en mogelijk zelfs II/AR 207 ?
Dat laatste is zeer waarschijnlijk. Metger gaf aan, dat de 4e Batterij op de Grebbeberg in stelling stond. Dat was een batterij van II/AR 207. Want men nummerde in het Duitse leger de gebruikelijke drie batterijen van vier afdelingen door. I/AR 207 had 1/ tm 3/AR 207, II/AR 207 had 4/ tm 6/AR 207, etc.
4/AR 207 zal waarschijnlijk pas laat op de dag op de Grebbeberg in stelling zijn gebracht. Om de doorbraak van IR 322 bij het viaduct van Rhenen te ondersteunen. Doel zal zijn geweest, om zo nodig nog van nabij weerstandsnesten bij Rhenen te bestrijden, en waarschijnlijk vooral om storend vuur af te geven op grotere afstanden. Maar die doelen vielen weg. Ons leger was in dit deel van de Grebbelinie ruim voor 20.30 uur (het bevolen tijdstip daarvoor) in volle terugtocht. De hoofdmacht was al ver voorbij Elst, op weg naar de Nieuwe Hollandsche Waterlinie.

Helaas zijn tot nu toe geen gedetailleerde stellingkaarten in de archieven opgespoord. Die waren er waarschijnlijk wel. Er staat nog een onderzoek naar die kaarten uit. Voor mijn reconstructie ontbreekt nu nog een harde toets.
De aangetroffen schetsen maken wel duidelijk, waar het Duits geschut bij Wageningen van dag tot dag ongeveer heeft gestaan. Zie voor nadere bijzonderheden hierover de aflevering van 23 juli.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reactie