dinsdag 31 augustus 2010

Toch in de Bosrand ?

Het lijkt bijna onmogelijk, dat de Mörsers bij Heelsum stonden.
Dat is vast te stellen met een puur technische berekening, uitgaand van dracht en doelen. De Mörsers hadden een dracht van 16,7 km [Böhm c.s., a.w., p. 126]. En men zal graag in de veilige zone gebleven zijn, buiten bereik van ons geschut. Dat stond op 13 mei bij en achter Rhenen. 4-I-12 RA (achterbatterij 10 Veld in de Plantage Willem III) bij coördinaat 164,8 -444,1, 3-I-12 RA (rechter batterij 10 Veld bij de Dikkenberg) bij 166,8 - 445,1. Als we hierbij ongeveer 14 km optellen, lag de veilige zone theoretisch achter Heelsum. Vergelijk de volgende schetskaart. Voor een vergroting doorklikken op het kaartje.


Deze berekening pleit voor een opstelling op de posities, aangegeven op het voorgaande kaartje. Maar er spelen nog andere factoren een belangrijke rol bij de stellingkeuze. Eisen zijn:

* Voldoende opstelruimte
* Gedekt tegen vijandelijke grond- en luchtwaarneming
* In de nabijheid van goede wegen
* Gedekte aanvoermogelijkheid van munitie
* Vlakke en stevige bodem
* Alle te verwachten vuuropdrachten vanaf deze plaats uitvoerbaar

De eerste vijf factoren zijn in dit verband niet van belang, voor de keuze tussen Heelsum en Bosrand. De laatste wel. Want één van de aangegeven doelen was De Groep, waar 100 schoten op "bunker" G-20 (?) werden afgegeven [BA-MA, RH 24-10/46, S. 27]. Dat doel lag (vermoedelijk) vanuit de aangegegeven stellingen op ongeveer 19,5 km afstand. Dan zou dus een stelling ruim 3 km meer W ingenomen moeten zijn. Er zijn trouwens goede redenen om een plaats nog dichterbij in te schatten:

* De spreiding van de Mörsers, werd na 8 km te groot voor beschietingen van kleine doelen [Witzel, a.w., p. 77]
* Er zal om kosten en geschut te sparen, bij voorkeur op kleinere afstanden dan maximale dracht geschoten zijn

In hoeverre de laatste twee punten de stellingkeuze mede bepaald hebben, valt moeilijk in te schatten. Maar we kunnen er veilig vanuit gaan, dat een stelling gemiddeld 10 - 13 km van de voornaamste doelen de voorkeur had. Vanuit Rhenen gerekend, levert dat een plaats tussen x-coördinaten 177 en 180 op. Dat sluit een stelling tussen Heelsum en Wolfheze vrijwel uit. Vrijwel, want dit soort berekeningen zijn niet op een km nauwkeurig te maken.
De laatste berekening kan worden vertaald naar een plaats tussen Dorskamp en Heelsum. Daarmee komt een opstelling in de Bosrand toch weer in het vizier.

Het zou geweldig zijn, als hiervoor nog aanvullend bewijsmateriaal opgespoord werd.
In elk geval bevestigt deze theoretische exercitie, dat het Duits kaartmateriaal zo zijn gebreken had.

maandag 30 augustus 2010

Mörsers bij Heelsum ?

Bij het NIMH vorige week een kaartje opgespoord, dat nogal wat vragen oproept.
Zouden de Mörsers echt bij Heelsum hebben gestaan, zoals op dat kaartje is ingetekend? Als dat zo was, zouden er toch nog wel enkele getuigen moeten zijn te vinden ? Daarom hier een dringende oproep:

* Wie heeft (ergens tussen Bennekom en Wolfheze), in mei 1940 Mörsers in stelling gezien ?
Ook serieuze doorverwijzingen, naar een ander (met naam, adres, en telefoonnummer), zijn zeer welkom.

De kaart waar het om gaat, met ingeschetste stellingen, is de volgende [NIMH Coll 400, Inv Nr 2.0521].


Die lijkt op het eerste gezicht duidelijk genoeg over de plaats. Daarom een korte toelichting.
De officiële Duitse kaarten zijn niet helemaal betrouwbaar. Ze geven een momentopname, maar soms van een ander, dan het aangegeven tijdstip. Deze kaart werd blijkbaar aan elkaar geplakt, of slecht gereproduceerd. De afstanden in de breedte kloppen niet overal. Plaatsen van stellingen zijn vaak ook maar ongeveer aangegeven. Plaatsen als Wageningen, Bennekom, Renkum, en Heelsum, lagen voor Duitse begrippen dicht bij elkaar. Zeker op een kaart met grote schaal, zoals deze (1: 200.000). Vlak bij de Grebbeberg zijn twee stellingen ingetekend van licht geschut. De dag ervoor stond dat Z van de Rijksweg, niet N. De dag erna was het op weg naar Utrecht. Niet uitgesloten kan worden, dat het op 14 mei nog in het aangegeven gebied in stelling heeft gestaan. Maar voor die verplaatsing is geen goede reden te vinden.
Tot nu toe dacht ik zeker te weten, dat de Mörsers in de Bosrand bij de Eng hebben gestaan. Een onderofficier bij een Waarnemingssectie (3./Bb.30) beschreef een plaats in een bosrand. Een andere bron duidde de stellingen van de Mörsers "Bij Bennekom" aan, als "in bedekt gebied". De plek bij Heelsum was juist achter een bosrand. Precies in open terrein. Tenminste, als we een kaart van nu bekijken. Dat was geen erg aannemelijke plaats voor opstellingen van geschut. Ook al vormde (lucht)waarneming op 14 mei geen grote dreiging meer. En ook al stonden bijvoorbeeld de stukken van de SS-afdeling (volgens bekende foto's) wel helemaal open en bloot bij de Villawijk. Geschut (zeker dit) werd meestal goed gecamoufleerd, met takken vol bladeren. Bij voorkeur dan nog in struikgewas, in een bosje, of in een boomgaard, geplaatst. Het is dus op zijn minst twijfelachtig, of de stellingen wel juist op de kaart staan.

Vraagtekens leveren ook de kruisjes op, vlak achter de Diedenweg. Zes of zeven. Dat is niet goed te zien. Het zouden plaatsen van Duitse Lichtmeetposten kunnen zijn. Belast met de opsporing van onze artillerie. Hierbij werden posities van mondingsvlammen ingemeten met theodoliet (Richtkreis), en doorgemeld aan een centrale post (Auswertung).
Volgens het verslag van de Duitse Artilleriekommandant bij de Divisie (Arko 22, Generalmajor Walter Büchs) waren op 13 mei 1940 maar 5 meetposten in bedrijf. Dat klopt dus niet, jammer genoeg. Verder zouden eerste en laatste post minstens 7 - 9 km uit elkaar moeten liggen, om bruikbare resultaten te geven. Ook dat stemt niet overeen.
Zou het kaartje hiervoor ook maar bij benadering zijn ingetekend ? Of betekenen de kruisjes toch wat anders ?

Een Mörser is, voor wie zulk zwaar geschut van dichtbij heeft gezien, echt niet te verwarren met andere vuurmonden. Het waren bijzonder zware stukken, indrukwekkend van formaat, met bijna manshoge wielen. Ze hadden een onmiskenbaar geluid, en een verwoestende luchtverplaatsing van het schot ("blast"). De loop was 6,5 m lang, met een doorsnee van 21 cm. De munitie werd aangedragen door vier man. De granaat was verpakt in gevlochten rieten hulzen. De kardoezen zaten in een metalen huls.
Dit geschut werd vervoerd in twee lasten. Een trekker voor de wagen met de affuit, een andere voor de wagen met de loop. Dat moest wel zo, door het grote gewicht van de Mörser. Totaal 22,7 ton, nog zonder trekkers [Witzel, a.w., p. 27].
Er werden halfrupsvoertuigen voor gebruikt, met een trekkracht van 8 of zelfs 12 ton. In het Duits militair jargon aangeduid als Sd.Kfz.7 en Sd.Kfz.8. Ook dat was geen klein spul.
Wikipedia geeft een duidelijke foto van de Mörser: http://en.wikipedia.org/wiki/21_cm_M%C3%B6rser_18
Over de halfrups-trekkers, voor dit zware geschut: http://www.lexikon-der-wehrmacht.de/Waffen/zugkraftwagen-R.htm
Daar ook een andere geschutfoto: http://www.lexikon-der-wehrmacht.de/Waffen/Bilderseitenneu/21-cmMorser18.htm
Die website geeft nog veel meer interessante gegevens. Bijvoorbeeld over de organisatie en herkomst van de grote legereenheden. En over de loopbaan van hoge officieren. Informatie, die meestal zeer betrouwbaar is.

maandag 23 augustus 2010

De Mörsers (2)

Over s Art Abt 735 is veel nieuws opgespoord. Met Googelen is nog meer te vinden. Maar niet al die informatie lijkt juist.

Het laatste werd bewust heel voorzichtig onder woorden gebracht. Want het verleden is nu eenmaal voorbij. Wat er gebeurde is nog wel aannemelijk te maken, maar nooit meer te bewijzen.
Getal of duur vergroot niet de kans, dat iets waar zal zijn. Honderd mensen die hetzelfde zeggen, kunnen het allemaal fout hebben. Misschien hebben ze elkaar alleen maar nagepraat. Een tekst die door niemand wordt gecorrigeerd, hoeft ook niet juist te zijn. Mogelijk heeft verder niemand ernaar gekeken, of vond men een correctie niet de moeite waard. Vergelijken en vragen geeft ook geen garantie dat het "juiste" antwoord wordt gevonden, maar helpt wel.

Terug naar de Mörsers bij Wageningen.
Op Internet (http://forumaxishistory.com/viewtopic.php?t=121237) circuleert een verslag van een Obergefreiter van Beobachtungsabteilung 30. Daarin is te lezen, dat een Mörser-batterij aangevallen werd door Nederlandse vliegtuigen. Het geschut stond in een bosrand, duidelijk in de buurt van Wageningen. Een waarnemingspost was ingericht op de kerktoren van Bennekom. Men reed over Wageningen naar de Meetcentrale.
In Nederlandse gevechtsrapporten komt inderdaad zo'n aanval op geschut in de Bosrand voor (op 13 mei 1940, om 4.30 uur).
Bij het Duitse verslag kunnen vraagtekens worden geplaatst.
Er wordt een Afdelingsnummer genoemd, dat niet bestond (375). Dat zal een verwisseling van cijfers zijn. Begrijpelijk, een paar jaar later. Want waarschijnlijk werd dit verslag voor een oud-strijdersvereniging ("Kameradschaft"), na de oorlog, geschreven.
De afdeling legerde, volgens deze bron, in de winter van 1939/1940 in Haltern. Een plaatsje bij Münster. Maar daar lag, volgens Nederlands onderzoek, de SS-Verfügungsdivisie. Met andere reserves van 18 AOK [Nierstrasz, III/1, p. 229]. Een twijfelgeval, dit punt.
De Obergefreiter schreef, dat met Betongranaten geschoten werd. Dat was, zoals Witzel aangaf [a.w., p. 77], alleen mogelijk met kleine elevatie (in vlakke baan) van korte afstand (minder dan 8 km). Er waren in de hele Grebbelinie, voor deze projectielen geen lonende doelen (grotere bunkercomplexen). Dat er hier betongranaten afgevuurd werden, is dus erg onwaarschijnlijk. Wel zullen nevelgranaten zijn "ingestrooid", om vijandelijke opstellingen het zicht te ontnemen, en daarmee flankerend vuur zoveel mogelijk uit te schakelen. Maar verder zullen brisantgranaten zijn gebruikt.
Tenslotte de bomaanval. De bommen zouden geen schade hebben veroorzaakt, maar 40 - 50 meter van het rechter stuk zijn ingeslagen. Er zou ook een vliegtuig neergehaald zijn. Het eerste kan best waar zijn. Het laatste is, zo goed als zeker, onjuist. Er zijn blijkbaar stukjes van verschillende gebeurtenissen door elkaar geraakt.
Een verslag van IV/AR 256 beschrijft dit bombardement (om 4.20 uur) ook als mislukt, maar zonder neergeschoten vliegtuig. Zes uur later wordt nog een Nederlandse luchtaanval genoemd, met dan zo'n incident. De plaats van de tweede actie werd niet aangegeven. Volgens Nederlandse verslagen werd rond 11.20 uur de weg tussen Rhenen en Wageningen gebombardeerd en gemitrailleerd. Daarbij werd geen Nederlands vliegtuig neergeschoten. Een dag eerder was dat wel gebeurd.
De drie bronnen sporen wel op hoofdlijn. Slotsom is dan, dat er in de vroege ochtend van 13 mei vier batterijen zwaar geschut in de Bosrand stonden. Twee van Mörsers (21 cM, s Art Abt 735), en twee van s FH 18 (15 cM, IV/AR 256).

Waar dit geschut precies stond, is niet zeker. Zou de Obergefreiter het verschil hebben gekend tussen een Mörser en een s FH 18 ? Zou hij dat bij stukken in stelling dan ook hebben gezien, of gehoord ? In welke richting keek hij, toen hij zei, dat het rechter stuk was gemist bij het bombardement ? Waar lag het doelgebied, en hoe breed was de strook, waar de bommen vielen ? Vragen waarop niemand het antwoord weet.
Voor de hand ligt, dat de batterijen per afdeling bij elkaar werden gehouden. Ook, dat de beschikbare ruimte in de Bosrand (1,5 km lang) goed benut werd. Tenslotte, dat de stukken op gebruikelijke afstand, 20 - 50 meter van elkaar, werden gezet. De vastgelegde waarnemingen wijzen in de richting van stellingen bij Dorskamp, en stellingen circa 1 km N daarvan. Verder lijkt het erop, dat de stellingen bij Dorskamp het eerst bezet waren. Dat was ook het aan de vliegers opgegeven doelgebied. Nu kwam s Art Abt 735 pas in de nacht van 12 op 13 mei, toen de batterijen van IV/AR 256 er al bijna een dag in actie waren geweest.
Daarom is mijn beeld, dat de stukken s FH 18 bij Dorskamp hebben gestaan, en de Mörsers N van de Geertjesweg.

Duidelijk is nu wel, dat het Duits geschut, tot de doorbraak bij Rhenen tweemaal van stelling wisselde. Dat gebeurde over vrij grote afstanden, van 2,5 km en meer.
Op 11 mei 1940 kwam een eerste eenheid (naar ik aanneem, op grond van gegevens uit de KTB's, III/AR 207) in stelling op de Eng. Volgens mededeling van de heer Van Tricht, werd een onbekend aantal stukken Z van de Geertjesweg geplaatst. Dit geschut werd over Heelsum-Renkum aangetrokken. Op die dag vuurden de batterijen van II/AR SS en van IV/AR 256 vanuit Renkum. III/AR 311 stond gereed in Heelsum, en verkende stellingen bij Wageningen. De Mörsers waren toen nog niet beschikbaar.
De volgende dag, waarschijnlijk al heel vroeg in de morgen, ging II/AR SS naar de Villawijk. En vanaf 8.20 uur, wisselden 10 en 11/AR 256 van stelling, naar een vaag aangegeven plaats, "NO van Wageningen" (Bosrand). Die dag, (mogelijk pas op 13 mei), kwamen hier ook de Mörsers aan. De zware brug bij Westervoort werd, volgens het KTB van X AK/Ib [NIMH Coll 401, Inv Nr 0012], op 12 mei, tussen 17.05 en 21.20 vervangen. En het vuurgereed maken van Mörsers vroeg wel een paar uur.
Laatstgenoemd geschut was op 13 mei, volgens Arko 22 (GenMaj Walter Büchs), [NIMH Coll 401, Inv Nr 2030] bij het aanbreken van de dag (even na 4.00 uur) inzetbaar. III/AR 207 (mogelijk ook, of inplaats hiervan, de twee nog beschikbare batterijen van II/AR 207*]) en III/AR 311 gingen naar stellingen W van Wageningen. Ze werden daar door onze waarnemers verkend, en onder vuur genomen. II/AR SS werd niet verplaatst. Arko 22 meldde alle stukken vanaf 9.20 uur klaar om te vuren.
De hier genoemde tijden zijn naar Nederlandse standaard.

De stellingen voor de Avond van 12 mei, zijn op het volgend kaartje globaal aangegeven. Waar alle batterijen precies stonden, valt niet te reconstrueren.


Nog iets over de Mörsers in het Bruggenhoofd bij Gent. Het eerder aangehaald Belgisch bericht, kan op een vergissing berusten. Anders zijn er in dit gebied twee Afdelingen met dit zware geschut geweest, dan ook nog met bijna gelijke nummers. Een Internetbron geeft aan, dat s Art Abt 733 (toen bij 6 AOK), en s Art Abt 735 (bij 18 AOK), hier waren. Toeval, of een leesfout ? Zie http://sturmvogel.orbat.com/artillery.html#701.
Het krijgshistorisch onderzoek van Nierstrasz geeft trouwens wel aan, dat s Art Abt 735 op 15 mei 1940 nog bij AOK 18 was. En uiterlijk 8.20 uur onze tijd gereed moest staan bij Tilburg. Blijkbaar werd, (na herindeling bij XXVI AK, want X AK werd met SS "AH" gebruikt voor de bezetting van ons land), rekening gehouden met inzet van dit zware geschut op de Fortengordel bij Antwerpen.

Samen met het verslag van Witzel, ontstaat het beeld, dat de Mörsers met name voor beschietingen van Bunkerlinies achter de hand zijn gehouden. Bij de Grebbeberg werd vooral IV/AR 256 voor vuur op kazematten ingezet. Maar ook de Mörsers op 13 mei 1940 nog. In elk geval bij De Groep (in de gevechtsstrook van ID 227).

__
*] 5/AR 207 was in de Betuwe, bij de Gruppe Brückner. I/AR 207 was bij Ede, in het gebied van ID 227.

(Laatst aangepast 130111)

woensdag 18 augustus 2010

De Mörsers

Van s Art Abt 735 is maar weinig bekend. We weten bijna niets over personeel, historie, opmars, en gebruik, en moeten naar de stellingen (waar stond dit geschut, als dat niet in de Bosrand was ?) nog altijd raden.

In de literatuur is men het er over eens, dat de 21 cM Mörsers 18 vrij nieuw waren, en pas vanaf 1939 ter beschikking kwamen. Volgens Lexikon der Wehrmacht zou de Afdeling in jan. 1940 als gemotoriseerde afdeling zijn opgericht, met drie Batterijen.

In boeken wordt de Afdeling zelf ook wel genoemd. Eén bron zegt zelfs iets over de herkomst. De eenheid werd vermoedelijk opgericht vanuit Wehrkreis IX [Kassel, Frankfurt a. Main, Weimar, zie het volgend plaatje uit Wikipedia], en daarop ingedeeld bij de Heerestruppen.


Een vermelding komt ook voor in een werk van Müller-Hillebrand ["Das Heer", Bd II, p. 125]. Aangegeven wordt daar, dat s Art.Abt 735 (mot) uit drie batterijen van elk 3 stukken 21 cM Mörsers bestond.
Een derde bron is op dat punt veel voorzichtiger [R. Böhm c.s., "Die deutschen Geschütze", p. 126]. Hierin staat alleen, dat het een gemotoriseerde afdeling Heeresartillerie was, met 2 tot 3 Batterijen, van elk 2 tot 3 Mörsers.
Het staat wel vast, dat de Afdeling drie batterijen van drie stukken had. Maar niet, dat die bij Wageningen ook zijn ingezet. De Afdeling wordt in KTB's en bijlagen meestal aangeduid als I/s Art Abt 735. Eén keer zijn de bij Wageningen ingezette batterijen benoemd als "1. und 2. Batterie 735" [NIMH Coll 401, Inv Nr 1984]. Betekent dat, dat de derde batterij ontbrak, in reserve bleef, of niet hier was ?

De literatuur geeft over Mörsers veel foto's en technische informatie. Daarbij geen letter over "onze" Afdeling. Dat is misschien niet zo onbegrijpelijk. Want de eenheid werd (volgens een Internet-bron) in Augustus 1944 vernietigd. Dat gebeurde bij Heeresgruppe Südukraine, in de buurt van Jassy [Tussen de bergketen van de Karpaten, en de rivier de Pruth, 200 km NW van Odessa]. Bron:
http://www.lexikon-der-wehrmacht.de/Gliederungen/ArtAbtschwer/AA735.htm

Op Internet zijn verder nog wat sporen van s Art Abt 735 te vinden.
Een eerste bericht meldt, dat een onderscheiding verleend werd aan Wellmann, Hermann, 02.07.1942, Major, s.Art.Abt. 735. Mogelijk was Major Wellmann dan ook in mei 1940 al commandant van deze Afdeling. Bron:
http://forum.axishistory.com/viewtopic.php?f=5&t=4033&start=1365

Adolf Füller, Kanonier van de 2e batterij, sneuvelde bij Gent. De Afdeling moest de aanval op de Bunkergordel daar steunen, maar kwam niet meer in actie. De batterij was toen ingedeeld bij ID 56 [Heeresgruppe B, 6e Armee, IX AK, bij Geldern, vlak bij de grens met Limburg]. Bron:
http://www.bunkergordel.be/13-1-gesneuvelde%20Duitse%20soldaten%20aan%20bruggenhoofd.htm

Belangrijke technische punten van de Mörser waren volgens enkele veel geraadpleegde bronnen *]:

1) Het stuk in vuurstelling woog 16,7 ton, en had een dracht van 16,7 km. Marsvaardig woog het 22,7 ton en werd voor het vervoer verdeeld in 2 lasten. De eerste last was de affuit op een Lafettenwagen met luchtbanden (3-asser). De tweede was de loop, op een Rohrwagen (2-asser). Als trekkers werden Sd.Kfz. 8, Zugkraftwagens van 12 ton, gebruikt.
2) Door het hoge gewicht, was de Mörser gebonden aan goede wegen, en aan stevige bruggen. Een 8-tons noodbrug was niet voldoende. Bij een 18-tons brug kon telkens maar één last over. Dit verklaart misschien de blijkbaar moeizame (opvallend langdurige) tocht, van eigenlijk maar ongeveer 150 km (Van Üdemer Bruch naar Wageningen).
3) De 21 cM Mörser 18 had munitie met gescheiden lading. Granaat en Drijflading apart. Het projectiel woog 113 kg (brisantgranaat), of 121 kg (betongranaat). Het moest door vier man worden aangevoerd. Bij elk stuk waren daarom ook acht munitiekanonniers ingedeeld. De betongranaat werd zelden gebruikt.
4) Voor het beschieten van kazematten moest de Mörser als kanon (in vlakke baan) worden gebruikt. Dat kon vanwege de trefkans alleen op betrekkelijk korte afstand. Bij 8 km werd de spreiding van de schoten al te groot. De 8,8 cM Flak werd hiervoor veel vaker ingezet. Die was krachtig en accuraat genoeg, en gemakkelijker verplaatsbaar.
5) Het duurde ruim twee uur, om een Mörser vuurklaar te maken. De affuit moest eerst op de grondplaat worden gezet (opgekrikt, met de wielen iets van de grond). Hierna verankerd worden, maar nog wel op een spil 360o kunnen draaien. Daarna kon de loop (als dat al niet eerder gebeurd was) met een lier uit de Rohrwagen doorgetrokken worden. Tenslotte moest het geschut, al in grondrichting gezet, nog precies worden gericht, geladen, en naar de vereiste elevatie gebracht.
6) Een Mörser kon maximaal 30 schoten afgeven per minuut. Elke batterij kon daarmee in een uur meer dan 10 ton aan projectielen afvuren op het doelgebied.

Over het werken met Mörsers, geeft Rudolf Witzel in zijn boek "Mit Mörsern, Haubitzen und Kanonen" nog heel wat interessante informatie. Hij nam van mei tot juni 1940 deel aan de Westfeldzug, in België en Frankrijk. Witzel was toen luitenant, en batterijcommandant van s Art Abt 777. Dat was één van de eerste Afdelingen, die met het nieuwe geschut werd uitgerust. Hij zegt over die tijd [mijn vertaling]:

De s Art Abt 777 werd op het laatste nippertje uitgerust. Er kwamen acht trekkers. Daaronder een 18-tonner, als laatste redmiddel, als de 12-tonners niet voldoende bleken voor een bepaalde taak.
Het geschut kwam rond 20 april 1940 aan. Er waren dus amper drie weken voor oefening beschikbaar, tot het begin van de Westfeldzug, op 10 mei.
Maar één van de drie batterijen had daarom met scherp geschoten. Er werd vooral op het rijden geoefend. Op 9 mei kon de eenheid zich min of meer verplaatsen, het geschut vuurklaar maken en afschieten. Meer was niet haalbaar in een tijd van hooguit drie weken [P. 73].
De Afdeling stond met twee andere Mörserafdelingen onder bevel van Arko 7, die alle Korpsartillerie commandeerde.
De Batterij trok volgens voorschrift op in gevechtsorde: Batterijofficier - Staf - Berichtgroep - Geschutgroep - Munitiegroep - Tros. Voorop reden dus de lichte en snelle voertuigen, hierachter de zware en langzame trekkers met het geschut [P. 74].
De Cdt van de tweede sectie reed, in zijn motor met zijspan, als een herdershond rond de kolonne. Omdat er geen vijandelijke vliegtuigen in de lucht waren, was het geen probleem om ons overdag te verplaatsen.
Bij het aanbreken van de dag stonden we op een straat in de buurt van een wegsplitsing, waarop Franse artillerie storingsvuur afgaf met een enkele vuurmond. Maar de kaarten en vuurgegevens klopten niet. Het vuur lag 200 m zijwaarts op een akker. Het eerste vijandelijke vuur maakte [toch] een sterke indruk [P. 75].
Zo goed mogelijk gemaskeerd, werd de Afdeling gereedgesteld ergens noord van Mogues. Toen bij elk stuk de loop op de affuit geplaatst was, ging het over een veldweg naar de stelling. Alleen het hoognodige aan trekkers en bijbehorende wagens [Protze], werd ondergebracht in een bosje ongeveer 500 meter verder N. De Hauptfeldwebel [De "Spiess"] hield toezicht op de rest van het wagenpark, NO van Mogues, in de bossen in de richting van Williers [P. 76].
VII AK gaf op 16 mei bevel, om met ID 71 een aanval voor te bereiden op Panzerwerk Nr 505 [La Ferté-sur-Chiers, in de Maginotlinie]. Die aanval moest op de 18e plaatsvinden. Arko 7 kreeg hiervoor zeggenschap over alle artillerie. Alles wat beschikbaar was, werd aangetrokken. In totaal ongeveer 220 stukken geschut van 10 cm en groter kaliber.
In de loop van de twee volgende dagen werd zo onopvallend mogelijk ingeschoten, ook op Panzerwerk 505. De afstand was ongeveer 8 kilometer. Bij dag was, vanwege gevaar van verkenning door de vijand, alle verkeer in de batterij verboden. Een eerder uitgevallen stuk werd nu voor het inschieten op de rechtervleugel opgesteld, daar waar de dekking het laagst was. Dat besluit werd mede beïnvloed door het idee, dat de 21 cm Mörser geschikt was om, bij een zo vlak mogelijke baan, met betongranaten puntvuur af te geven op bunkers. Dat kon alleen, als er geen hoog opgaande bomen in de vuurlijn stonden. Dat idee was onzin. De spreiding van de schoten van de Mörsers was op een afstand van 8 kilometer onder gevechtscondities te groot. Dit geschut was nu eenmaal geen 8,8 cm Flak.
Een voorbereidingsvuur werd afgegeven van 18.00 uur tot 19.00 uur, met 168 stukken. De drie Mörserafdelingen deden daaraan vanaf 18.30 uur mee in hoogste vuurtempo, van 2 schoten per minuut per vuurmond [dus in tempo 4x zo hoog dan in de literatuur als maximum aangegeven]. Voor het laden en aanzetten moest de loop in het horizontale vlak gebracht worden. Elk projectiel (van 113 - 121,5 kg) werd door 4 kanoniers aangevoerd.
Om het maar meteen te zeggen: het zware artillerievuur heeft het Panzerwerk niet vernield, maar de morele uitwerking was beslissend [P. 77].
Toen het artillerievuur stopte, werd het tamelijk stil. De Batterij moest nu met het enkele stuk een waargenomen vuur afgeven, om met betongranaten een vijandelijke bunker uit te schakelen. Hoewel ik hiertegen eigenlijk bezwaar had moeten maken, werd hiervoor het stuk op de rechtervleugel gebruikt, omdat dit in de vlakste baan kon schieten. Maar de tegenstander had de zon in de rug, en had dus goede mogelijkheden tot waarneming. Ik heb niet eens aan voorladingen voor de kardoezen gedacht, om de mondingsvlam af te zwakken. Zo weinig ervaring had ik nog. Het was daarom voor de vijand gemakkelijk om het vrijwel alleen vurende stuk, en daarmee onze stelling, met lichtmeting precies op te sporen [P. 78].
Rond 23.00 uur volgde dan ook een vuuroverval met ongeveer twee batterijen op onze stelling. Het midden van het vuur lag exact op het rechtervleugelstuk, dat hiervoor alleen geschoten had.
Duidelijk was, dat uit deze stelling niet meer gevuurd kon worden, zonder met zekerheid een nieuwe beschieting uit te lokken. Wachtmeester Röhl werd op verkenning weggestuurd, om een wisselstelling te vinden. Die had ik nog niet zelf verkend, al was daar wel tijd voor geweest. Zo mogelijk een stelling, die betrokken kon worden in één last, zonder af- en overname van de loop. Dat veronderstelde een vlakke weg, om niet het risico van omslaan te lopen. Het zwaartepunt van een Mörser die in één last gereden werd, lag verdraaid hoog [P. 79].

*] Bronnen:
B. Müller-Hillebrand, "Das Heer 1933-1945", Bd II, "Die Blitzfeldzüge 1939-1941" (Frankfurt 1956)
R. Böhm c.s., "Die deutschen Geschütze 1939-1945" (Munchen, 1960)
I.V. Hogg, "German Artillery of World War Two" (London 1997)
J. Engelmann, H. Scheibert, "Deutsche Artillerie 1933-1945" (Limburg/Lahn, 1974)
W. Fleischer, "Deutsche Kanonen und Mörser" (Utting, z.j.)
J. Engelmann, "Das Buch der Artillerie 1939-1945" (Eggolsheim, z.j.)

dinsdag 17 augustus 2010

De SS-Afdeling

Het voorgaande betekent, dat de inzichten over plaats en inzet van de SS-Afdeling (II/AR SS) iets aangepast moeten worden. Dat geeft tegelijk de gelegenheid, wat over personeel en opbouw van deze eenheid te zeggen.

De officieren zijn bekend uit een lijst (stand 15 april 1940) te vinden in het NIMH-archief [Coll 410, Inv Nr 75048]:
----------------------------------------------------------------------------
Staf/II AR SS
Abteilungsfü Sturmbannfü [Major] Robert Erspenmüller
Adjutant Untersturmfü [Leutnant] Dieter Richter
Fü Art Verb Kdo Hauptsturmfü [Hauptmann] August Wolferseder
Abteilungsarzt Hauptsturmfü [Hauptmann] Dr. Kurt Tiedjen
Zahlmeister Obersturmfü [Oberleutnant] Ernst Vogel
Waffenmeister Obersturmfü [Oberleutnant] Hans Schätzlein
Werkmeister Hauptscharfü [Oberfeldwebel] Rudolf Grimm
Fü Nachrichtenzug Untersturmfü [Leutnant] Erich Sinn
Fü Art Vermessungstrupp Oberscharfü [Feldwebel] Sebastian Wieshuber

4?/II AR SS
Batteriefü Hauptsturmfü [Hauptmann] Karl Kreutz
Beobachtungs-Offz Obersturmfü [Oberleutnant] Karlheinz Bühler
Batterie-Offz Oberscharfü [Feldwebel] Adolf Leineweber
Munitions-Staffelfü Oberscharfü [Feldwebel] Fritz Gerster

5?/II AR SS
Batteriefü Obersturmfü [Oberleutnant] Oskar Drexler
Beobachtungs-Offz Untersturmfü [Leutnant] Herbert Nix
Batterie-Offz Untersturmfü [Leutnant] Ernst Röntsch
Munitions-Staffelfü Oberscharfü [Feldwebel] Willi Salvador

6?/II AR SS
Batteriefü Obersturmfü [Oberleutnant] Harald Saucken
Beobachtungs-Offz Untersturmfü [Leutnant] Herman Lange
Batterie-Offz Untersturmfü [Leutnant] Robert Langer
Munitions-Staffelfü Rottenfü [Obergefreiter] Ferdinand Krummacker
-----------------------------------------------------------------------------
In dit overzicht zijn als afkortingen gebruikt: Art Verb Kdo = Artillerie Verbindungs Kommando, Fü = Führer, Offz = Offizier. Achter de rang tussen haken de Wehrmacht-aanduiding. Waar gegevens ontbreken, of niet zeker zijn, is een ? geplaatst.

Vergelijking met andere overzichten laat zien, dat het aantal officiersfunkties in de Afdeling op het gebruikelijke aantal (rond de 20) lag. Vanzelfsprekend ontbrak hier de Veearts (en in de lagere rangen bijvoorbeeld de Hoefsmid).
Opvallend is, dat er op de lijst van II/AR SS wel zeven onderofficieren staan. Een Oberfeldwebel [bij de artillerie gelijk aan Wachtmeester 1e kl], enkele Feldwebels [Wachtmeester], een Rottenführer [Korporaal 1e kl], en een Obergefreiter [Korporaal]. Het zal hier waarschijnlijk om personeel in opleiding, beoogde officieren, gaan. Het maakt duidelijk, dat door de snelle uitbreidingen vanaf 1935, er ook in het Duitse leger een groot tekort aan officieren bestond.

Organiek behoorde II/AR SS, net als de SS-regimenten "DF" en "AH" tot de Verfügungstruppen. Eenheden die op Korpsniveau als versterking beschikbaar stonden. Ze werden in de Gliederung van X AK genoemd, niet in die van ID 207 [BA/MA 24-10/44, S 252; NIMH Coll 410, Inv Nr 75072].
II/AR SS was gekoppeld aan SS-Rgt "DF". Deze gemotoriseerde afdeling, uitgerust met 36 st 10,5 cM le FH 18, zal vooral voor ondersteuning en beveiliging van de oprukkende bataljons van deze Standarte zijn ingezet.
Begrijpelijk is dan, dat Untersturmführer Richter, Adjutant II/AR SS, door X AK in een lijst op naam gemelde officiersverliezen werd opgenoemd bij SS-Regt "DF" [daar vermeld als Richters].

Niet bekend is, of II/AR SS verdeeld werd, tussen de hoofdgroepen in de opmars over Arnhem en Doetinchem. Er wordt bij de beschrijvingen van gevechtsacties meestal vaag gesproken over de inzet van "zware wapens".
Vermoedelijk bleven Staf en de drie batterijen van II/AR SS bij elkaar. De Afdeling ging dan in zijn geheel mee met het versterkte I en III/ SS "DF", onder bevel van Standartenführer (Kolonel) Keppler. Daarbij ook 11/AR 256. Het Bataljon II/SS "DF", onder bevel van Obersturmführer (Eerste Lt) Von Scholz, kreeg Stab IV u. 10/AR 256, en ook I/AR 207, mee in de opmars over Doetinchem.

Uit het verslag van 10 en 11/AR 256 blijkt, dat II/AR SS op 11 mei 1940 om 7.50 uur onze tijd in Renkum was. Daar kwam de afdeling "Z van de Straatweg" in stelling, en 10, 11/AR 256 "aan de NW uitgang van die plaats".

Dit betekent, dat we ons beeld van de opstellingen in Renkum toch mogelijk nog wat moeten bijstellen. In de schets van Gerard van der Schouw waren alle (elf) stukken N van de Straatweg ingetekend, vanaf de Le Maitreweg. Ook had hij de vuurmonden achter zijn ouderlijk huis nu als 15,0 cM-geschut [dan van IV/AR 256] herkend.
Het is niet uitgesloten, dat hier toch stukken 10,5 cM van II/AR SS werden opgesteld. Het verschil tussen beide typen is, zodra het in stelling stond, niet heel groot. En beide eenheden hadden motortrekkers.
Waarschijnlijk stond aan de Le Maitreweg dan een incomplete batterij (drie stukken). De hoofdgroep van deze afdeling kan heel goed wèl Z van de Straatweg hebben gestaan.

Een opstelling van drie stukken behoeft niet te betekenen, dat er een vuurmond uitgevallen was. Ervaren artilleristen schoten bij voorkeur in met een stuk, dat bewust een flink stuk verderop stond. Mocht het vuur door de tegenpartij beantwoord worden, dan bleef de rest van de batterij tenminste buiten schot. Meer informatie over het inschieten bij:

http://www.zweiter-weltkrieg-lexikon.de/index.php/Wehrmacht/Artillerie/Artillerie-von-A-Z.html
http://www.forum-der-wehrmacht.de/thread.php?threadid=16356&hilight=Richtkreis
http://www.feldgrau.net/forum/viewtopic.php?f=59&t=15466&start=0
http://www.forum-der-wehrmacht.de/thread.php?threadid=17760&sid=761f5cbf7625d6bf8824a24fc11d446e

Inschieten met een losstaand stuk, (en verplaatsing van de batterij na intensief vuur), waren van levensbelang. Vooral als bombardement of tegenvuur verwacht kon worden. Maar ook aan Duitse zijde werd vast nog veel bijgeleerd.

Witzel beschrijft van het laatste een duidelijk voorbeeld. In het begin van de Westfeldzug maakte hij de fout, om in te schieten vanuit een vrijwel ongedekte stelling. En dat gebeurde niet met gemakkelijk te verbergen geschut, maar met Mörsers [Witzel, "Mit Mörsern", p. 78].

Arko 22, Generalmajor Walter Büchs, gaf in zijn rapport over 13 mei aan, dat II/AR SS toen in de oude stellingen bleef. Daarom is aannemelijk, dat deze afdeling al in de avond van 11 op 12 mei naar de Villawijk ging. Dat tenminste één batterij daar gestaan heeft, staat uit bekende foto's vast.
Een gesplitste opstelling, met een deel al in de Villawijk, en een deel nog in Renkum is niet zo erg waarschijnlijk. Maar het is ook niet uitgesloten. Goede telefoonverbindingen namen de nadelen van verspreide opstelling van de batterijen in die tijd al grotendeels weg.

Over de verdere inzet van II/AR SS moeten we nog gissen. Aannemelijk is, dat de afdeling mee ging op 14 mei met de hoofdmacht van SS "DF". Dus over Achterberg (Cuneraweg) op mars ging naar Utrecht.

maandag 16 augustus 2010

De 'Brummer'

Onderzoekers van Kennispunt Mei 1940 hebben het Gevechtsverslag van 10 en 11/AR 256 opgespoord in het BA/MA Freiburg [Signatur RH 41 - 1111].
In dat document wordt veel waardevolle detailinformatie gegeven over de opmarsroute, inzet, stellingen, en werkwijze, van deze zware gemotoriseerde Afdeling.
Ook is er een flinke bijvangst op wezenlijke punten die in ander verband onduidelijk bleven. Zo is nu bekend, wanneer Arko 22 het commando van Kdr AR/207 overnam, en welke eenheid in de vroege ochtend van 13 mei 1940 in de Bosrand bij Dorskamp werd gebombardeerd en gemitrailleerd door vijf Nederlandse vliegtuigen.

Hiermee worden verschillende vragen opgelost. Dat zijn:
* Welk geschut werd aangeduid door Rechlin als de "Brummer" van "Abteilung Andreae" ?
* Wat waren de namen van de Officieren, en voorzover bekend, van de Onderofficieren ?
* Welke afdelingen, of batterijen, stonden er op 11 mei 1940 in Renkum ?
* Waar gingen die de volgende dagen naar toe ?
* Welke eenheden zijn nog op 14 mei 1940 ingezet ?

Om met de eerste twee vragen te beginnen, het verslag noemt de volgende funktionarissen:
----------------------------------------------------------------------------
Kommandeur IV/AR 256 Major [Wolf] Andreae
Adjutant IV/AR 256? Hauptmann Von Philipsborn
Batterie Chef 10/AR 256 Hauptmann Von Dosky
Batterie Offz? 10/AR 256 Leutnant [Egon] Hanneck
Vorgeschobene Beobachter 10/AR 256 Wachtmeister Kube
Scherenfernrohr Uffz 10/AR 256 Wachtmeister? [Rudolf] Schneider
Batterie Chef 11/AR 256 Hauptmann Süssman
Beobachtungs Offz 11/AR 256 Leutnant Schmitt
? 11/AR 256? Leutnant Kummer
Batterie Chef 12/AR 256 Hauptmann Burkhardt
Führer Kolonne IV/AR 256 Hauptmann Schmiedel
-----------------------------------------------------------------------------
In dit overzicht zijn als afkortingen gebruikt: Offz = Offizier, Uffz = Unteroffizier.
Waar gegevens ontbreken, of niet zeker zijn, is een ? geplaatst.

Enkele van deze namen komen voor in het boek van Rudolf Witzel, "Mit Mörsern, Haubitzen und Kanonen" (2008). Hierin ook over de historie van IV/AR 256 [a.w., p. 164, mijn vertaling]:

"Bij het uitbreken van de oorlog [sept 1939] bevond ID 256 zich in het "Protectoraat" [Grondgebied van het voormalig Tsjecho-Slowakije, Protektorat Böhmen und Mähren] als bezettingsmacht, en volgde dan het Veldleger als reserve in de Polenveldtocht, zonder tot inzet te komen. De divisie werd toen naar het Westen van het Rijk verplaatst, en bevond zich in december 1939 als reserve van het Oberkommando des Heeres in het gebied bij Lippstadt. In januari 1940 werd IV/AR 256 (..) uit het bespande AR 256 losgemaakt, en een zelfstandige Heeresartillerieabteilung. Als zodanig nam de afdeling aan de Frankrijkveldtocht [!] deel. (..) Op 1.2.1941 werd de naam van IV/AR 256 veranderd naar s Art Abt 844, op 24.10.1944 naar II/Heer Art Brig 959."

Interessant punt is, dat de Westfeldzug hier aangeduid wordt als Frankreichfeldzug. Dat zegt iets over het perspectief.
De paar dagen in ons land waren een korte episode in het grotere geheel. Zelfs als de latere oorlogshandelingen in andere gebieden buiten beschouwing gelaten worden. Vandaar het geplaatste uitroepteken.

De "Brummer" van Andreae waren de batterijen van IV/AR 256. Op 14 mei 1940 kwam ook 12/AR 256 weer binnen dit verband. Het woord "Brummer" werd vrij algemeen gebruikt voor (zeer) zwaar geschut. Dus niet exclusief voor de Mörsers van bijvoorbeeld s Art Abt 735, zoals ik eerder vermoedde.

De namen van de bekende funktionarissen zijn al aangegeven.

Om een indruk te geven van de rijke informatie in het document, volgt nu een samenvatting van het Verslag. Passages die de antwoorden geven op de nog openstaande vragen uit het lijstje, worden voorafgegaan door een *.

Samenvatting Verslag van 10 en 11/AR 256.
* In Renkum hebben 10 en 11/AR 256 en II/AR SS [!] gestaan. De twee batterijen van IV/AR 256 betrokken om 8.30 uur aan de NW uitgang van Renkum vuurstellingen.
Afdelingscp en Wp's aan de Bosrand bij de O uitgang van Wageningen. II/AR SS gaat Z van de straatweg [in] Renkum in stelling. Na oriëntering ter plaatse wordt de Afdelingscp naar de [NH?] Kerk van Wageningen verplaatst.

* De ochtend van 12 mei stonden de batterijen nog in stelling in Renkum.
IV/AR 256 opent om 7.45 het vuur.
* Om 10.00 uur veranderen de batterijen staffelsgewijs van stellingen naar het NO deel van Wageningen [Hiermee wordt blijkbaar de Bosrand bij Dorskamp bedoeld].
10/AR 256 schiet met Lichtmeting op Rhenen en Kazematten 36a en 36b, 11/AR 256 schiet in op kazemat 36 en geeft de daaruit berekende vuurgegevens door [Waarschijnlijk betreft dit de twee Pag-kazematten die in het Stafwerk met P10 en P11 zijn aangegeven, en een kazemat voor zware mitrailleur, aangeduid met S12. Ze bestreken de Straatweg en de Grebbedijk].
De aanval blijft voor de Grebbeberg liggen. De kazematten 36a en 36b zijn veroverd.
Omstreeks 17.00 uur neemt Arko 22 GenMaj Walter Büchs het bevel over. S Art Abt 735 wordt aangetrokken. De Wp van 11/AR 256 gaat naar de [RK?] Kerktoren van Wageningen.
De batterijen bestreden vijandelijke aanvoer, en verkende vijandelijke vurende MG in de Grebbelinie.

* Op 13 mei blijven de stellingen onveranderd.
10 en 11/AR 256 zijn samen met s Art Abt 735 zwaartepuntsgroep. 11/AR 256 moet met Geluidmeting, 10/AR 256 met Lichtmeting en Waarnemingsvliegtuigen schieten.
Om 6.00 uur volgt een aanval op kleine hoogte met vliegtuigen op de vuurstelling van 10/AR 256. Afweer met MG- en geweervuur. Geen verliezen.
Tegen 8.30 uur zet een heftige beschieting op het centrum [?] van Wageningen [snelconcentraties op Wageningen-Noord in het gebied bij de RK Kerk, I-12 RA en I-15 RA] in, waarbij de afdelingscp twee voltreffers krijgt. De waarnemer van 11/AR 256 (Lt Schmitt) wordt samen met 2 radiomannen van deze batterij door granaatsplinters getroffen. Ook de voor melding aanwezige Führer der Kolonne (Hptm Schmiedel) wordt door een granaatsplinter gewond.
Rond 12.00 uur worden beide batterijen beschoten met middelbaar kaliber [in onregelmatige vuurstoten], als bij vuurovervallen [10 Veld van I-12 RA, op vt 176,12 - 443,05].
* 10/AR 256 krijgt bevel met één stuk per keer, de wisselstelling NO [N van de Geertjesweg ?] te betrekken.
Om 14.00 uur volgt een aanval op kleine hoogte met 5 vliegtuigen. Die eindigt met het neerhalen [van een vliegtuig] door Duitse jachtvliegtuigen. [NB mogelijk is hierbij de datering onjuist. Voorzover bekend, werd alleen op 12 mei in dit gebied een Nederlands vliegtuig neergehaald].
In de avond wordt de O ingang van Rhenen bereikt door de aanvallende troepen. De Afdeling komt weer onder commando bij AR 207 [Kdr OberstLt Wilhelm Metger].

* Op 14 mei 7.00 bevel voor afmars over Grebbeberg - Rhenen. Vlakbij Elst (N daarvan) betrekken beide batterijen nieuwe vuurstellingen.
Om 10.00 uur opdracht aan Abt Kdr om met motorrijdersgroep, delen van zijn gevechtsstaf, en met de Batterietrupp van 11/AR 256 waargenomen overgangspogingen over de Lek te verhinderen.
* 11/AR 256 zal over Amerongen - Wijk [bij Duurstede, naar Culemborg] worden aangetrokken.
Tegen 11.00 uur bereikt de gevechtsgroep de spoorbrug bij Culemborg. Bij de kazematten en de andere versterkingen [Kazematten aan de Diefdijk, Fort Everdingen, Fort Honswijk, en de voorliggende infanteriestellingen] worden veel troepenverplaatsingen en gemotoriseerd verkeer waargenomen.
* 11.15 uur. 10/AR 256 blijft onder bevel van AR 207, met de opdracht, de opmars naar het N en NW te beveiligen. De batterij gaat Z van Amerongen in stelling.
Tegen 11.45 uur ontvangt de groep zwaar MG-vuur uit 8 - 10 stukken van beide zijden van de Lek. Daarbij wordt ScherenfernrohrUffz Schneider door een schot in het hoofd dodelijk getroffen. 11/AR 256 bestrijdt met een stuk dat tot vuren gereed is, een MG-nest in een hoeve, dat bijzonder hevig vuurt. Na een half uur wordt daarmee overgave bereikt.
Lt Kummer krijgt opdracht de zuidelijke kant van de brug met 2 MG vast te houden. Nog twee MG worden aangetrokken uit de vuurstelling van 11/AR 256.
* 15.00 uur. 10/AR 256 wordt O van Doorn gereedgesteld. Volgens plan zou de batterij verder opmarcheren naar Zeist, maar dat voornemen wordt doorkruist door de verdere ontwikkelingen. De batterij blijft in Doorn gereedgesteld.
* Tegen 16.00 wordt een aanval aan beide zijden van de Lek, met Wielrijders, Infanterie, en enkele stukken Pag, afgewezen door eigen MG-vuur en het goed liggende vuur van 11/AR 256.
Bij de vuurvoorbereiding voor een tegenstoot worden witte vlaggen uitgestoken. Een parlementair brengt bericht, dat de tegenstander bevel heeft gekregen de wapens neer te leggen. De tegenoverliggende delen van de kazemattenlinie en Fort Honswijk worden ontruimd.

NB De bovengenoemde tijden zijn volgens de Duitse standaardtijd. Nederlandse tijden waren 1.40 uur vroeger. Tekst gewijzigd op 17 augustus 2010.

zaterdag 14 augustus 2010

Detaillering

Voor AR 207 geeft het voorgaand indelingsoverzicht alleen de hoofdlijnen. Daarbij blijft veel onduidelijk. Juist over het aantal van personeel en voertuigen. Niet nauwkeurig genoeg kan worden vastgesteld, hoe groot de staven waren, en in hoeverre daar al over auto's en motoren werd beschikt. Verder zijn er vragen over kanonniers en munitiekolonnes. Standaardinvullingen leiden op deze punten tot zeer onwaarschijnlijke uitkomsten. Want moeilijk aan te nemen is bijvoorbeeld, dat de Regimentsstaf van AR 207 werkelijk een kleine 700 man omvatte. Ook kan dit Regiment haast niet over de gebruikelijke twee munitiekolonnes per batterij hebben beschikt. Tenminste niet, als die bespannen waren.

Wikipedia geeft een detaillering, die waarschijnlijk behoorlijk nauwkeurig is. Zeker voor een internet-bron. Zie http://de.wikipedia.org/wiki/Gliederung_einer_Infanteriedivision_%28Wehrmacht%29#Artillerieregiment

Aan de top van de bevelsketen stond de Regimentsstaf. Hierin de Commandant (meestal een Kolonel), en zijn hoogste officieren als adviseurs (soms Majoor, anders Kapitein). De staf had doorgaans een Adjudant, twee Ordonansofficieren, een Artillerieverbindingsofficier, Berichtenofficier, Verplegingsofficier (belast met de materiële verzorging in brede zin) Regimentsarts, Regimentsveearts, Schrijver van de Ia (Stafofficier Operaties) uit de Divisiestaf, Wapenmeester, Officier Materieel, en een Radiospecialist. Verder de chefs van toegevoegde eenheden. Bij AR 207 waren dat nog de Wetterzug en de Druckereizug. De Nachrichtenzug is al meegenomen in de Berichtenofficier. Een Artillerieverbindungskommando en een Artillerievermessungstrupp zijn niet uitdrukkelijk in het indelingsoverzicht van AR 207 aangegeven.
Hiermee zijn er ongeveer 15 Stafofficieren. Deze zullen de beschikking hebben gehad over rond de 10 Personenauto's. Verder waren er 5 - 10 Motoren, enkele met zijspan. Deze werden in hoofdzaak ingedeeld voor de ordonnansen. Waarschijnlijk had AR 207 ook een handvol andere grotere motorvoertuigen, zoals een Keukenwagen, een Bevels- en Verbindingsmiddelenwagen, en andere speciale wagens. Verder nog Voorraad-, Bagage-, en Troepentransportwagens. Vermoedelijk samen ongeveer 20 Vrachtwagens. Dat is afhankelijk van de werkelijke sterkte van de Regimentsstaf.
Het laatste is slecht te taxeren. Uit cijfers van Scheibert [a.w., p. 71] kan een omvang van 667 personen worden afgeleid. Als de Züge (Pelotons) de standaardomvang van ongeveer 40 man hadden, blijven we daar ver onder. Vermoedelijk had de Staf AR 207 niet meer dan 150 man (15 Stafofficieren, 3 Pelotons van circa 40 man).

Onmisbaar was de vrij grote groep met Verbindingstaken. Hierin de Berichtenofficier, het personeel voor het leggen van veldkabels, onderhoud van kabels en apparatuur, de telefonisten, de radiomannen, en de ordonnansen.
Tot en met de Batterij, was hiervoor materieel en personeel ingedeeld. Bij AR 207 zijn de Nachrichtenzüge tot op het niveau van de Afdeling ingetekend. De eenheden daaronder zijn niet aangegeven.
Bij de Verbindingsgroep behoorde de Artillerieverbindungsoffizier (AVO). In het Nederlands leger werd die aangeduid als Artillerieofficier-Inlichter (AOI). Meestal een luitenant. Deze werd met een radioverbindingsgroep gedetacheerd bij de Infanteriestaf. Adviseerde daar op het gebied van mogelijke artilleriesteun. Hij beoordeelde de aanvragen, werkte die op grote lijnen praktisch uit, maar initieerde vuursteunopdrachten ook zo nodig zelf.

Verschillende bronnen benadrukken de belangrijke rol van de "Aufklärende Artillerie".
Kern hiervan vormde de Verkenningsgroep, met de Vorgeschobene Beobachter (VB). In het Nederlands leger was dat de Luitenant-Verkenner. Die spoorde, vanuit een waarnemingspost in voorste lijn, vijandelijke doelen op. Zijn kijker had sterk vergrotende lenzen, en ingegraveerde markeringen voor inschatten van richting en afstand. Elke VB kreeg, voor de verbinding met de Afdeling of Batterij, een Tornisterfunktrupp mee (2 man met radio, resp. accu, in de ransel).
Elke batterij had nog twee Richtkreisunteroffiziere (met richtkompas, of theodoliet), en een Scherenfernrohrunteroffizier (met V-vormige afstandsmeter). De eerste mat eigen posities (batterij en waarnemingsposten) in. De tweede observeerde vijandelijke eenheden, en bepaalde de afstanden tot belangrijke doelen.
Onmisbaar was ook de Licht- en Geluidmeetgroep. Die leverde gegevens uit meetapparatuur, waarmee stellingen, type, en sterkte van de vijandelijke artillerie in kaart te brengen waren. AR 207 beschikte blijkbaar niet zelf over voldoende capaciteit hiervoor. Op de eerste dag van de Westfeldzug was al een Lichtmeetpeloton van Beobachtungsabteilung 30 uit de Korpsreserve toegevoegd. Op 13 mei 1940 stond die hele afdeling ter beschikking.
Meestal op Divisieniveau, was een Terreinmeetgroep ingedeeld. Die bracht opvallende vaste punten (als die er waren) in kaart. Als voldoende duidelijke herkenningspunten ontbraken, werden bakens gebouwd. Alle punten werden daarna ingemeten. Ze moesten een voor schietdoeleinden voldoend dicht netwerk, daarmee een bruikbaar coördinatensysteem, opleveren. Deze taak was bij AR 207 op afdelingsniveau, bij de vier daar toegevoegde (Artillerie) Vermessungsstaffeln, belegd. Waar gedetailleerde en betrouwbare kaarten beschikbaar waren (zoals voor het Nederlands gevechtsterrein) verviel bijna al het werk van de Terreinmeetgroep.
Een Rekengroep verwerkte alle waarnemingen tenslotte tot overzichten en kaarten, als basis voor de Vuurleiding. Het Weermeet- en het Drukkerijpeloton leverden hierbij de nodige ondersteuning. De eerste stelde een speciaal weerbericht (Barbara-melding) op. Met gegevens over luchtdruk, temperatuur, etc., voor het berekenen van dagcorrecties op de vuuropdrachten. De tweede vervaardigde onder meer de hiervoor benodigde schietkaarten, en de bevelen met bijlagen.
De Batterij verplaatste zich in een kolonne van vier grote groepen: Staf, Geschutgroep, Munitiegroep, en Trossen.

De omvang van de Staf van een Batterij, in het geval van AR 207, is wel ongeveer te bepalen.
Deze bestond uit de BatterijCdt, met de Commandogroep. Die groep werd in het Duitse leger aangeduid als de Batterie-Trupp. Hierin de VB en zijn Tornisterfunktrupp, de Cdt van de Nachrichtenstaffel, de Cdt van de Rechentrupp, de twee Richtkreisunteroffiziere, de Scherenfernrohrunteroffizier, enkele Funker (radiomannen), enkele Fernsprecher (telefonisten), enkele Melder (ordonnansen), een Sanitäter (ziekenverpleger) en een Pferdehalter (paardenoppasser).
In totaal een kleine 20 man te paard.

De Nachrichtenstaffel had een tweede Tornisterfunktrupp, een Fernsprechtrupp, en een Rechentrupp. Elke Trupp bestond uit 2 - 5 man, met een wachtmeester, of korporaal, als commandant.
De Nachrichtenstaffel beschikte meestal over een Verbindingswagen. Die was bespannen met twee paarden, en werd van de bok gemend.
In totaal bestond deze groep ook uit een kleine 20 man te paard. Meegerekend één op de bok van de Verbindingswagen.

De Geschützstaffel was verdeeld over twee Züge (Secties), van elk twee Geschütze (Vuurmonden). Totaal vier vuurmonden, met een Staffelführer (Batterijofficier), twee Zugführer (SectieCdten), vier Geschützführer (GeschutCdten), twaalf Fahrer (Stukrijders), en zestien Kanoniere (Bedieningsmanschappen), met op elke wagen nog plaats voor een vijfde man. De Staffel reed in de volgorde: Sectie 1, met Vuurmond A, en Vuurmond B, Sectie 2, met Vuurmond C, en Vuurmond D.
Elke SectieCdt reed vlak vóór zijn Sectie. Elke GeschutCdt reed links naast het eerste tweespan van zijn vuurmond. De bespanning bestond uit 3 x 2 paarden. Op elk linkerpaard een Stukrijder. Op de trekker van de vuurmond (voorwagen) zaten drie man. Op de affuit van de Vuurmond was voor nog twee man plaats. Hieronder vier Kanoniere. Dat waren de Kanoniers die als Richters en Laders fungeerden (K1 tm K4).
Elke batterij had nog twee mitrailleurs voor de nabijverdediging. Met twee Schütze voor de bediening, en een platte wagen, waarop deze stukken vuurklaar gezet konden worden voor luchtafweer tijdens het transport.
In totaal bestond deze groep uit ongeveer 40 man. Hiervan 8 op een rijpaard, 12 op een trekpaard, en 20 op een wagen of affuit.

De Munitionsstaffel stond onder bevel van de Staffelführer. Deze Staffel had twee (?) groepen van vier Munitiewagens. Elke wagen werd getrokken door een zesspan, ook hier bestuurd door drie Stukrijders. Een Munitiewagen bestond uit een gekoppelde voorwagen en een achterwagen. Elke Munitiewagen had plaats voor zes man. Hieronder de drie of vier Munitionskanoniere per vuurmond. Dat waren tenminste één aangever, en twee munitiewerkers, waaronder een tempeerder (insteller van de tijdbuis). Voor het aandragen van zware munitie waren meer Kanoniere nodig.
Wat een bespannen Munitionsstaffel kon meevoeren, is niet bekend. Misschien maar ongeveer 700 kg munitie per wagen. Dat komt neer op totaal 5,6 ton. Lang niet zoveel als de 32 ton (of meer) van een gemotoriseerde Leichte Artilleriekolonne.
In totaal bestond deze Staffel, naar we aannemen, ook (op zijn best) uit 40 man. Hiervan waarschijnlijk maar 1 op een rijpaard, 24 op een trekpaard, en in elk geval de 8 tot 16 Munitionskanoniere op de wagens. Er was op deze wagens dan voldoende plaats voor andere manschappen, of enige bagage.
Een gemotoriseerde Munitionsstaffel voor de le FH 18 had volgens Scheibert (a.w., p. 60) maar 22 man. Hieronder de Staffelführer, de Munitionsunteroffizier, 3 Schütze voor MG, 12 manschappen (vermoedelijk de Munitionskanoniere), en vijf Fahrer (chauffeurs). Deze kolonne beschikte dan over 1 personenauto en vier vrachtwagens van 4 ton.

Hierna nog de Wagentros. Die bestond uit drie delen. Tross I met de Bureauwagen voor de Rechnungsführer (Klerk), en de Keukenwagen voor de Kok en Bijkoks. Tross II met Voorraden en gereedschappen, en de Gereedschapsonderofficier (Fourier ?). De Gepäcktross met de Bagagewagen, en de Klerk, Kleermaker, Schoenmaker, en Zadelmaker.
Een Hoefsmid, en bijvoorbeeld een Geweermaker, zullen ook tot de entourage hebben behoord.
De Schirrmeister (Logistiek officier) reed in een bespannen kolonne op een paard, maar werd in een gemotoriseerde kolonne in een zijspan van een motor vervoerd.
De Wagentros had een kleine 20 man, met 5 wagens.

Een aardig totaalbeeld van de aktiviteiten in een artillerie-eenheid geeft http://de.wikipedia.org/wiki/Artillerietruppe_%28Wehrmacht%29
Hierbij ook wat verhelderende foto's. Van Stukken in een vuurstelling, van een Richtkanonier, en van Munitiekanoniere.

woensdag 4 augustus 2010

Motorisering

Vroeger werd algemeen aangenomen, dat het Duitse leger in mei 1940 al ver gemotoriseerd was. Maar uit KTB's en Bijlagen blijkt anders.
In het dagboek van SS "DF" wordt op 12 mei 1940 melding gemaakt van de verlate aankomst van de "zum Teil pferdebespannten Abteilungen der Artl." [voor een deel door paarden getrokken afdelingen artillerie]. Het ging daarbij waarschijnlijk om III/AR 207 en III/AR 311.
De Kriegsgliederung van ID 207 laat zien, dat die twee afdelingen van AR 207, (net als de Staf) nog bijna geheel met paarden voortbewogen werden. Motorisering wordt aangegeven door een streep, met twee kleine rondjes (wielen) eronder. Zie het volgend overzicht uit de Gliederung (indelingsoverzicht) van 1 april 1940.


Het Regiment had een Staf (aangegeven in het schema met het vierkant vlaggetje). Hierin de hoogste officieren, enkele specialisten (w.o de artsen), en ordonnansen. Toegevoegd waren een Verbindingspeloton (besp), een Weermeetpeloton (mot), en een Drukkerijpeloton (mot).
Elke Afdeling had een eigen Staf (aangegeven met het driehoekig vlaggetje). Daarnaast nog een Verbindingspeloton (besp), en een Artilleriemeetgroep (besp).
Elke Batterij was bewapend met vier zware of vier lichte houwitsers, en beschikte bovendien over twee lichte machinegeweren voor nabijverdediging en luchtafweer.
Aangegeven zijn bij III/AR 311 12 s FH (lg) 13, bij I tm III/AR 207 elk 12 le FH 16.

Uit beide bronnen blijft de "deelmotorisering" bij AR 207 vooral op batterijniveau onduidelijk. Vragen nog te over:

*Wanneer begon de motorisering in het Duitse leger eigenlijk ?
*Hoever waren de Artillerie-afdelingen van ID 207 in mei 1940 gemotoriseerd ?
*Welke eenheden waren toen nog bespannen ?
*Over hoeveel paarden, karren, en motorvoertuigen (van welke typen) beschikte AR 207 ?

De motorisering van het Duitse leger begon al voor 1940. Maar kwam eigenlijk pas najaar 1941 op gang, in de loop van de Ostfeldzug. Grote afstanden en slechte terreinomstandigheden maakten dat nodig. Bespannen eenheden haalden niet meer dan gemiddeld 10 - 12 km/uur. Gemotoriseerde eenheden konden zich veel sneller verplaatsen, tot 50 km/uur in gunstig terrein.
Men verwachtte eerst, dat paardentractie voor de veldtocht in de Sowjet-Unie nog wel voldoende zou zijn. Dat zou de bevoorrading makkelijker maken. Voer en water voor de paarden was op het platteland te vinden. Olie en benzine zou speciaal aangevoerd moeten worden.
Verplaatsing over de vaak zeer grote afstanden, dwars door het terrein, en over modderige wegen na regenval, bleek uiterst moeizaam te gaan. Daarom werden vooral de halfrupsvoertuigen ontwikkeld. Bij de halfrups-motorfiets het Sd.Kfz. 2 (Kettenkrad), en bij de halfrups-trekkers het Sd.Kfz 4 (Raupenschlepper Ost). De afkorting "Sd.Kfz." (voluit geschreven "Sonder Kraftfahrzeug"), betekent "speciaal motorvoertuig". Er kwamen toen ook meer terreinwagens voor het vervoer van personen, wapens, en voorraden. Verder werd aangepast motormaterieel ontwikkeld voor bijzondere doelen. Zoals het Sd.Kfz. 13 (MG-Wagen voor luchtafweer), en het Sd.Kfz. 14 (Radiowagen).
Op internet is veel over deze en andere motorvoertuigen te vinden. Voor Kettenkrad en Raupenschlepper bijvoorbeeld http://en.wikipedia.org/wiki/SdKfz_2, http://en.wikipedia.org/wiki/Raupenschlepper,_Ost.
Verder is er een mooie website, met gegevens over personeel, bewapening, en voertuigen van het Duitse leger in WOII. Voor de gemotoriseerde Afdeling lichte artillerie http://www.wwiidaybyday.com/kstn/kstn4131okt37.htm

Motorisering kwam na 1937 op gang. Het eerst voor munitievervoer, en voor verplaatsing van de afdeling s FH 18.
Een bron uit die tijd rekent voor een batterij licht geschut [le FH 18 ?] bijna 120 paarden, waarvan een kleine 35 als rijpaarden, en ongeveer 20 bespande wagens. Voor een groot deel met vier paarden bespannen.
Dat levert voor het Regiment (12 batterijen) minstens 1.320 paarden, 420 rijpaarden, en ongeveer 240 bespande wagens op. De eenheden op het niveau van de Afdelingsstaven en hoger, zijn dan nog buiten beschouwing gelaten.
Een regiment uit die tijd beschikte over een gemotoriseerde Leichte Artilleriekolonne [MS 1937, p. 264]. Die bestond uit 2 x 4 vrachtwagens van 4 ton.

Een Regiment Divisieartillerie (besp) had in 1939/1940 volgens een Duits standaardwerk 114 Officieren, 10 Beambten, 427 Onderofficieren en 2.621 Manschappen, met 2.208 paarden. Het beschikte over 76 Personenauto's, 80 Vrachtauto's, 57 Motoren, 240 bespannen, en 4 onbespannen voertuigen [waarschijnlijk zijn met de laatste aanhangers bedoeld]. [Engelmann, Scheibert, "Deutsche Artillerie 1934 - 1945", p. 60, 61].

Een deel van de bespannen wagens werd door zes paarden getrokken. Deze kwamen bijna alleen in de Geschutzstaffel en de Munitionsstaffel (Gefechtsbatterie) voor. Dat waren gekoppelde tweewielige voertuigen. Van het type voorwagen-achterwagen (Een Trekker met een Vuurmond, en een Trekker met een Munitiekar). De Trossen hadden in het algemeen vierwielige wagens. Type platte wagen, of huifkar (De grote Munitiewagens, en de Keukenwagen, Bureauwagen, Voorraadwagen, en Bagagewagen).
Op elk van de drie linkerpaarden van een zesspan zat een ruiter, die zijn span bestuurde. Een vierspan, of nog kleinere bespanning, had geen ruiters. Dat werd door een voerman gemend ("van de bok gereden").

Het aantal rijpaarden in het Regiment hing samen met de motorisering. Alleen voor de hoogste officieren waren in het begin Stafauto's beschikbaar. De Luitenants en Wachtmeesters, die als Waarnemer, Verkenner, Verbindingsofficier, Batterijofficier, Sectiecommandant, en Stukscommandant etc. dienst deden in de Gevechtsbatterij, zaten nog te paard.
Het aantal benodigde trekpaarden hing sterk af van het terrein, en van het te trekken gewicht. De meeste bespannen voertuigen waren (vol beladen) niet zwaarder dan 1,5 - 2,0 ton.
Een flink uit de kluiten gewassen paard (paard van zwaar slag) kon ook in moeilijk terrein nog wel zo'n 0,5 ton (500 kg) trekken. De zware vuurmonden met voorwagen, van III/AR 311, wogen ruim 3 ton. Deze konden nog juist in één last met een zesspan worden gereden. Maar een munitiewagen van 4 ton moest wel een motorvoertuig zijn.
Het aantal paarden van AR 207 is bekend uit een opgaaf van de Ib (Officier personeel en materieel) van ID 207 uit de periode april - juli 1940. Hij noemt per regiment de volgende aantallen paarden [NIMH Coll 401, Inv Nr 2835]:

IR 322 722
IR 374 725
IR 368 746
AR 207 2.192

Een leger in gevecht verbruikte grote hoeveelheden eten, drinken, hooi, stro, en haver, munitie, en andere voorraden.
Volgens Nederlandse normen, had een rijpaard per dag gemiddeld 3,25 kg hooi, 4 kg stro, en 5 kg haver nodig. Een paard van zwaar slag resp. 5 kg, 5 kg, en 6 kg, en bij grote inspanningen nog meer [Bijlage Mavors, Nov. 1938].
Omdat een brisantgranaat van de le FH 16 15 kg woog, en die van de s FH 13 zelfs 42 kg, is duidelijk, dat bij intensief vuren een flink gewicht aan munitie werd verbruikt door elke actieve batterij. In hoogste tempo gaf een lichte batterij per stuk en per minuut 6 - 8 schoten af. Een zware batterij ongeveer 4 schoten [R. Böhm, "Die deutschen Geschütze", p. 92, 112, I.V. Hogg, "German Artillery of World War Two", p. 45, 69].
De lichte batterijen konden dan samen per minuut 252 schoten afvuren (gelijk aan 3,8 ton). De zware batterijen haalden nog altijd 48 schoten (gelijk aan 2,0 ton).
Een AR voerde dan ook 4.536 schoten mee voor de le FH (gelijk aan 104,3 ton), en 720 schoten voor de s FH (gelijk aan 43,2 ton) [Engelmann, Scheibert, "Deutsche Artillerie 1934 - 1945", p. 71].

Het is onmogelijk, om aan te geven, hoe de samenstelling van AR 207 in mei 1940 precies was. Er bestond eigenlijk geen normale omvang van personeel, paarden, en voertuigen voor een AR. In de jaren ervoor was de sterkte van het Duitse leger verveelvoudigd. Motorisering was in gang gezet. Maar het tempo van vervanging liep uiteen. Het eerst kregen de SS-eenheden modern materiaal. Daarna de Weermacht. Het laatst de Landweer-eenheden.
Stafauto's en andere motorvoertuigen waren waarschijnlijk nog niet ruim voorhanden. Motoren waren er in hoofdzaak alleen voor verkenningseenheden en voor ordonnansen. Infanteristen vorderden daarom wel fietsen. En ook andere voertuigen zullen waar mogelijk benut zijn.

Een foto op de website van Kennispunt mei 1940, laat het verschil in motorisering tussen Weermacht en SS goed zien.
Links huifkarren (mogelijk van AR 207), midden enkele fietsers (van Weermacht-infanterie), rechts motorvoertuigen (van de SS). Link http://www.grebbeberg.nl/index.php?page=photo&pid=3705