De Duitse artillerie bij Wageningen was niet zo superieur
als door vroegere auteurs werd aangenomen. Het ingedeeld
geschut had (zoals het gebruikt werd) onvoldoende vuurkracht en precisie. Dat bleek daardoor niet in staat de mitrailleurposities
die de volledige ontplooiing van drie SS-bataljons bij de Grebbeberg tot de avond van 12.5.40 op zijn minst zwaar hinderden, uit te schakelen.
Deze nogal tegendraadse opvatting vraagt steviger
onderbouwing. De argumenten zijn voor een groot deel al wel gegeven, maar
staan verspreid door de tekst en zijn mogelijk zo niet helder genoeg. Daarom dit
slothoofdstuk. Hoofdpunten waren:
* Bij 207. ID waren vijf 15 cm-batterijen ingedeeld. Alleen
die waren in principe in staat om kazematten definitief uit te schakelen (door
vernielen, inplaats van door het leggen van een rookscherm of onderdrukkend
vuur, gevolgd door bestorming). Daarvoor waren dan wel pantser- of
betongranaten nodig. Voorzover bekend, werd die speciale munitie in deze
gevechtssector niet gebruikt.
* Vooral in en bij het Hoornwerk stonden kazematten waarbij
dat goed mogelijk zou zijn geweest. Dat waren de P- en S-kazematten. P.10, P.11, S.4a, S.12, S.13, S.14,
S.15. Enkele van deze opstellingen (P.11 en S.13) liepen wel
trefferschade op, maar die was tamelijk oppervlakkig. Ze waren zeker
niet vernield.
* Op de voorrand van de Grebbeberg en aan de Grift stonden
acht G-kazematten (G.5 tm 7, G.19 tm 22, G.24). Die waren moeilijk te treffen,
en (door de boldoorvoering van de mitrailleur en het gepantserd
waarnemingsglas) niet door scherven van brisantgranaten uit te schakelen. Ze
liepen volgens een uiterst beknopte inventarisatie (v.V., "De Slag aan den Grebbeberg", MS 1940, pag. 157- 160) verder maar lichte trefferschade
op, overwegend van mitrailleurs. Mogelijk ook van pantserbuksen, mortieren, en pantserafweerkanonnen. *]
* Bijna al het geschut stond in de beginfase van de strijd (tot
de middag van 12.5.40) tever weg om de aangegeven objecten te kunnen vernielen.
De twee batterijen van IV./256. AR werden waarschijnlijk daarom verder naar
voren gehaald (van Renkum naar de Bosrand, later verder west naar Bornse
Steeg).
II./SS AR ging toen ook naar de Wageningse Berg (van Renkum naar de Sahara).
II./SS AR ging toen ook naar de Wageningse Berg (van Renkum naar de Sahara).
* Als versterking werd s Art.Abt.735 (twee batterijen 21 cm
Mörser 18) aangetrokken. Het verzoek daarvoor werd in de avond van 11.5.40
ingediend bij de divisie. Aanleiding vormde de gevechtservaring van die dag in
het gebied van de Voorposten. Dit deel van de Grebbelinie was veel sterker
gebleken dan tevoren was aangenomen op grond van de uitgevoerde verkenningen en
ontvangen inlichtingen. De afdeling Mörser kwam (door logistieke problemen ?)
pas in de vroege ochtend van 13.5.40 beschikbaar en heeft bij de bestorming van
het Hoornwerk dus geen rol kunnen spelen.
* Het 3,7 cm Pak heeft wel treffers geboekt. Maar dat stond
blijkbaar ook tever weg om ernstige schade te kunnen veroorzaken.
* Hier was bijna zeker geen 8,8 cm Flak voorhanden. Het ene
stuk van Flakgruppe Niederstrasser bleef waarschijnlijk bij Arnhem. Dat was ook
maar tot IJsselovergang bij 207. ID ingedeeld. Het laatste werd aangegeven in punt 12a van het "Divisionsbefehl Holl. Nr. 2" (NIMH Coll 401, Inv Nr 1572).
Over de bij Wageningen verbruikte munitie is nog wel wat te
zeggen. Ook over de vuurkracht van het ingezette 15 cm-geschut. Daarvoor zijn
trefkans en trefkracht van belang.
Welke hoeveelheden van welk soort munitie bij 207. ID
precies verbruikt werden, is (nog) niet bekend. In het oorlogsdagboek X. AK/Ib
is wel vastgelegd, dat op 12.5 nog 60 ton munitie voor s FH 18 en le FH 16
naar de aanvullingsplaats Wolfheze moest worden aangevoerd. Ook, dat door
het vastlopen van de aanval 250 ton munitie was verschoten tot 13.5. Er was
toen van de normale hoeveelheid munitie van het Korps ("Korpsausstattung") bij X. AK
beschikbaar: 0,33 x het rantsoen voor le FH 16, 1,50 x voor le FH 18, 0,75 x voor s FH 18, en 1,00
x voor 21 cm Mörser.
Over de beschikbare munitie naar soort zijn alleen
gegevens van SS "AH" en 227. ID bekend. Die geven aan, dat nevel- en pantsergranaten bij de veldartillerie maar een klein deel van de uitrusting vormden. Bij het 3,7 cm Pak was de situatie andersom. Dat verschoot bij 227. ID 3,0
ton pantsergranaten (10% van de voorraad) en 4,5 ton brisantgranaten (100% van
de voorraad).
Betongranaten zijn niet speciaal genoemd. Ze zaten
waarschijnlijk wel in de standaard munitieuitrusting van de Mörser.
Het Duitse geschut bleef eerst nog zo veel mogelijk in
veilig gebied. Dat was in strijd met de artilleristische grondregel "uitwerking gaat boven dekking". Volgens kaartmeting waren de afstanden van de stellingen op
12.5.40 naar de doelgebieden in de HWL ongeveer:
De trefkans hangt vooral af van het soort geschut, soort
projectiel, afstand tot het doel, en de grootte daarvan. Projectielen uit
krombaangeschut hebben in het algemeen een grotere spreiding dan die uit
vlakbaangeschut. De spreiding rond het doel neemt af met de snelheid en het
gewicht van het projectiel, maar toe met de afstand tot het doel. Grotere
spreiding geeft minder trefkans. Een groter doel biedt uiteraard meer
trefkans dan een kleiner.
Het doorslagvermogen van een projectiel hangt van veel
factoren af. Onder meer van soort, afstelling, trefvlak, gewicht, en
trefsnelheid.
Een brisantgranaat van gietijzer, en zelfs van staal, heeft
weinig effect tegen een hard oppervlak. De granaat zal bij lage trefsnelheid
afstuiten, bij hoge trefsnelheid in elkaar worden gedrukt. Scherven kunnen nog
wel grote schade veroorzaken aan zachte doelen in de omgeving (zoals kabels,
bewapening, en bemanning). Scherfwerking van een 15 cm-projectiel kan tot 400 m
nog dodelijk zijn.
Een pantsergranaat is speciaal ontworpen om in harde doelen
door te dringen. De granaat is daarvoor extreem spits van vorm en versterkt met een kern van hard metaal, zoals wolfram. De ontsteker moet met kleine vertraging
worden afgesteld. Het projectiel detoneert dan kort na de inslag, en zal al in
het doel zijn doorgedrongen. Dat vergroot de aangerichte schade.
Bij de Mörser moest, om harde dekkingen door
te slaan, gevuurd worden in vlakke baan. Daarbij de speciale betongranaat
(gewicht 129 kg) gebruikt, en de ontsteker afgesteld op kleine vertraging.
Geschikte afstanden waren volgens de schootstafel 3.000 - 7.000 m, met lading 4
of 5. Dan was de snelheid bij het doel hoog genoeg en de spreiding nog
aanvaardbaar. De zwaarste lading (lading 6) gaf op nog grotere afstanden te
grote spreidingen. De volgende tabel geeft wat cijfers uit de schootstafel van
de 21 cm Mörser 18.
Voor het doorslagvermogen op pantseringen bestaat de volgende benaderende formule (W.E. Stoorvogel, "Doorslagvermogen", MS 1932, pag. 319):
V = (K (2R)**0,75)/p**0,5)S**0,7
Hierin zijn:
V = Trefsnelheid
in m/sec
K = Constante, weerstandsfactor van het soort plaatmateriaal
2 R = Kaliber in dm
p =
Projectielgewicht in kg
S = Plaatdikte in
dm
** = Exponent ("tot de macht ..")
Berekend met de bovenstaande gegevens zou het doorslagvermogen op 6.000 m van de Mörser, met betongranaat en lading 5, ongeveer 10 cm nikkelstaal zijn geweest. De constante daarvoor was 2.050.
Aannemelijk is hiermee, dat het Duitse geschut bij Wageningen op te grote afstanden
heeft gestaan om de G-kazematten aan de Grift met redelijke kans te
kunnen treffen, laat staan te vernielen. Hiervoor werd op 12.5.40 namelijk veel minder krachtig geschut ingezet. De 10,5 cm le FH 16 en de 15,0 cm s FH (lg) 13. De
projectielgewichten daarvan waren 14,8 kg resp. 43,5 kg. De trefsnelheden
van projectielen uit dit geschut zullen op een afstand van 5.000 m nog maar tussen de 200 en 250 m/sec hebben gelegen. Veel lager dan van de Mörser. De kalibers waren 50% resp. 71% van
het kaliber van de Mörser.
*] In het "Denkschrift"(Bild 47, pag. 77) staat
een foto van een [S-?] "kazemat bij Rhenen, die door 8,8 cm Flak volledig
vernield" zou zijn. Vermoedelijk is dat onderschrift niet juist en betrof
het een kazemat aan de Maas.
De gerapporteerde trefferschade aan de opstellingen in de
HWL bij de Grebbeberg werd eerder in tabel gezet. Link: http://geschutopdewageningseberg.blogspot.com/2011/12/vernielingsvuur.html
Een belangrijke referentie voor de aangeduide opstellingen
in de HWL is Schets/Kaart C.4 uit de Groene Serie. Link:
http://geschutopdewageningseberg.blogspot.com/2011/12/de-kracht-van-de-hws.html