woensdag 4 augustus 2010

Motorisering

Vroeger werd algemeen aangenomen, dat het Duitse leger in mei 1940 al ver gemotoriseerd was. Maar uit KTB's en Bijlagen blijkt anders.
In het dagboek van SS "DF" wordt op 12 mei 1940 melding gemaakt van de verlate aankomst van de "zum Teil pferdebespannten Abteilungen der Artl." [voor een deel door paarden getrokken afdelingen artillerie]. Het ging daarbij waarschijnlijk om III/AR 207 en III/AR 311.
De Kriegsgliederung van ID 207 laat zien, dat die twee afdelingen van AR 207, (net als de Staf) nog bijna geheel met paarden voortbewogen werden. Motorisering wordt aangegeven door een streep, met twee kleine rondjes (wielen) eronder. Zie het volgend overzicht uit de Gliederung (indelingsoverzicht) van 1 april 1940.


Het Regiment had een Staf (aangegeven in het schema met het vierkant vlaggetje). Hierin de hoogste officieren, enkele specialisten (w.o de artsen), en ordonnansen. Toegevoegd waren een Verbindingspeloton (besp), een Weermeetpeloton (mot), en een Drukkerijpeloton (mot).
Elke Afdeling had een eigen Staf (aangegeven met het driehoekig vlaggetje). Daarnaast nog een Verbindingspeloton (besp), en een Artilleriemeetgroep (besp).
Elke Batterij was bewapend met vier zware of vier lichte houwitsers, en beschikte bovendien over twee lichte machinegeweren voor nabijverdediging en luchtafweer.
Aangegeven zijn bij III/AR 311 12 s FH (lg) 13, bij I tm III/AR 207 elk 12 le FH 16.

Uit beide bronnen blijft de "deelmotorisering" bij AR 207 vooral op batterijniveau onduidelijk. Vragen nog te over:

*Wanneer begon de motorisering in het Duitse leger eigenlijk ?
*Hoever waren de Artillerie-afdelingen van ID 207 in mei 1940 gemotoriseerd ?
*Welke eenheden waren toen nog bespannen ?
*Over hoeveel paarden, karren, en motorvoertuigen (van welke typen) beschikte AR 207 ?

De motorisering van het Duitse leger begon al voor 1940. Maar kwam eigenlijk pas najaar 1941 op gang, in de loop van de Ostfeldzug. Grote afstanden en slechte terreinomstandigheden maakten dat nodig. Bespannen eenheden haalden niet meer dan gemiddeld 10 - 12 km/uur. Gemotoriseerde eenheden konden zich veel sneller verplaatsen, tot 50 km/uur in gunstig terrein.
Men verwachtte eerst, dat paardentractie voor de veldtocht in de Sowjet-Unie nog wel voldoende zou zijn. Dat zou de bevoorrading makkelijker maken. Voer en water voor de paarden was op het platteland te vinden. Olie en benzine zou speciaal aangevoerd moeten worden.
Verplaatsing over de vaak zeer grote afstanden, dwars door het terrein, en over modderige wegen na regenval, bleek uiterst moeizaam te gaan. Daarom werden vooral de halfrupsvoertuigen ontwikkeld. Bij de halfrups-motorfiets het Sd.Kfz. 2 (Kettenkrad), en bij de halfrups-trekkers het Sd.Kfz 4 (Raupenschlepper Ost). De afkorting "Sd.Kfz." (voluit geschreven "Sonder Kraftfahrzeug"), betekent "speciaal motorvoertuig". Er kwamen toen ook meer terreinwagens voor het vervoer van personen, wapens, en voorraden. Verder werd aangepast motormaterieel ontwikkeld voor bijzondere doelen. Zoals het Sd.Kfz. 13 (MG-Wagen voor luchtafweer), en het Sd.Kfz. 14 (Radiowagen).
Op internet is veel over deze en andere motorvoertuigen te vinden. Voor Kettenkrad en Raupenschlepper bijvoorbeeld http://en.wikipedia.org/wiki/SdKfz_2, http://en.wikipedia.org/wiki/Raupenschlepper,_Ost.
Verder is er een mooie website, met gegevens over personeel, bewapening, en voertuigen van het Duitse leger in WOII. Voor de gemotoriseerde Afdeling lichte artillerie http://www.wwiidaybyday.com/kstn/kstn4131okt37.htm

Motorisering kwam na 1937 op gang. Het eerst voor munitievervoer, en voor verplaatsing van de afdeling s FH 18.
Een bron uit die tijd rekent voor een batterij licht geschut [le FH 18 ?] bijna 120 paarden, waarvan een kleine 35 als rijpaarden, en ongeveer 20 bespande wagens. Voor een groot deel met vier paarden bespannen.
Dat levert voor het Regiment (12 batterijen) minstens 1.320 paarden, 420 rijpaarden, en ongeveer 240 bespande wagens op. De eenheden op het niveau van de Afdelingsstaven en hoger, zijn dan nog buiten beschouwing gelaten.
Een regiment uit die tijd beschikte over een gemotoriseerde Leichte Artilleriekolonne [MS 1937, p. 264]. Die bestond uit 2 x 4 vrachtwagens van 4 ton.

Een Regiment Divisieartillerie (besp) had in 1939/1940 volgens een Duits standaardwerk 114 Officieren, 10 Beambten, 427 Onderofficieren en 2.621 Manschappen, met 2.208 paarden. Het beschikte over 76 Personenauto's, 80 Vrachtauto's, 57 Motoren, 240 bespannen, en 4 onbespannen voertuigen [waarschijnlijk zijn met de laatste aanhangers bedoeld]. [Engelmann, Scheibert, "Deutsche Artillerie 1934 - 1945", p. 60, 61].

Een deel van de bespannen wagens werd door zes paarden getrokken. Deze kwamen bijna alleen in de Geschutzstaffel en de Munitionsstaffel (Gefechtsbatterie) voor. Dat waren gekoppelde tweewielige voertuigen. Van het type voorwagen-achterwagen (Een Trekker met een Vuurmond, en een Trekker met een Munitiekar). De Trossen hadden in het algemeen vierwielige wagens. Type platte wagen, of huifkar (De grote Munitiewagens, en de Keukenwagen, Bureauwagen, Voorraadwagen, en Bagagewagen).
Op elk van de drie linkerpaarden van een zesspan zat een ruiter, die zijn span bestuurde. Een vierspan, of nog kleinere bespanning, had geen ruiters. Dat werd door een voerman gemend ("van de bok gereden").

Het aantal rijpaarden in het Regiment hing samen met de motorisering. Alleen voor de hoogste officieren waren in het begin Stafauto's beschikbaar. De Luitenants en Wachtmeesters, die als Waarnemer, Verkenner, Verbindingsofficier, Batterijofficier, Sectiecommandant, en Stukscommandant etc. dienst deden in de Gevechtsbatterij, zaten nog te paard.
Het aantal benodigde trekpaarden hing sterk af van het terrein, en van het te trekken gewicht. De meeste bespannen voertuigen waren (vol beladen) niet zwaarder dan 1,5 - 2,0 ton.
Een flink uit de kluiten gewassen paard (paard van zwaar slag) kon ook in moeilijk terrein nog wel zo'n 0,5 ton (500 kg) trekken. De zware vuurmonden met voorwagen, van III/AR 311, wogen ruim 3 ton. Deze konden nog juist in één last met een zesspan worden gereden. Maar een munitiewagen van 4 ton moest wel een motorvoertuig zijn.
Het aantal paarden van AR 207 is bekend uit een opgaaf van de Ib (Officier personeel en materieel) van ID 207 uit de periode april - juli 1940. Hij noemt per regiment de volgende aantallen paarden [NIMH Coll 401, Inv Nr 2835]:

IR 322 722
IR 374 725
IR 368 746
AR 207 2.192

Een leger in gevecht verbruikte grote hoeveelheden eten, drinken, hooi, stro, en haver, munitie, en andere voorraden.
Volgens Nederlandse normen, had een rijpaard per dag gemiddeld 3,25 kg hooi, 4 kg stro, en 5 kg haver nodig. Een paard van zwaar slag resp. 5 kg, 5 kg, en 6 kg, en bij grote inspanningen nog meer [Bijlage Mavors, Nov. 1938].
Omdat een brisantgranaat van de le FH 16 15 kg woog, en die van de s FH 13 zelfs 42 kg, is duidelijk, dat bij intensief vuren een flink gewicht aan munitie werd verbruikt door elke actieve batterij. In hoogste tempo gaf een lichte batterij per stuk en per minuut 6 - 8 schoten af. Een zware batterij ongeveer 4 schoten [R. Böhm, "Die deutschen Geschütze", p. 92, 112, I.V. Hogg, "German Artillery of World War Two", p. 45, 69].
De lichte batterijen konden dan samen per minuut 252 schoten afvuren (gelijk aan 3,8 ton). De zware batterijen haalden nog altijd 48 schoten (gelijk aan 2,0 ton).
Een AR voerde dan ook 4.536 schoten mee voor de le FH (gelijk aan 104,3 ton), en 720 schoten voor de s FH (gelijk aan 43,2 ton) [Engelmann, Scheibert, "Deutsche Artillerie 1934 - 1945", p. 71].

Het is onmogelijk, om aan te geven, hoe de samenstelling van AR 207 in mei 1940 precies was. Er bestond eigenlijk geen normale omvang van personeel, paarden, en voertuigen voor een AR. In de jaren ervoor was de sterkte van het Duitse leger verveelvoudigd. Motorisering was in gang gezet. Maar het tempo van vervanging liep uiteen. Het eerst kregen de SS-eenheden modern materiaal. Daarna de Weermacht. Het laatst de Landweer-eenheden.
Stafauto's en andere motorvoertuigen waren waarschijnlijk nog niet ruim voorhanden. Motoren waren er in hoofdzaak alleen voor verkenningseenheden en voor ordonnansen. Infanteristen vorderden daarom wel fietsen. En ook andere voertuigen zullen waar mogelijk benut zijn.

Een foto op de website van Kennispunt mei 1940, laat het verschil in motorisering tussen Weermacht en SS goed zien.
Links huifkarren (mogelijk van AR 207), midden enkele fietsers (van Weermacht-infanterie), rechts motorvoertuigen (van de SS). Link http://www.grebbeberg.nl/index.php?page=photo&pid=3705

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reactie