donderdag 30 april 2009

2 AMC krijgt de zwarte piet

In het vorige item kwam al de mening naar voren van C-II LK (Generaal Harberts), dat de meetgroepen slechts bij uitzondering Duits geschut wisten te localiseren. De LKAC (Kolonel Bartels) drukt het veel negatiever uit:

"Van 2 AMC is geen enkel bericht binnen gekomen.
De geluidmeetdienst kon geen peilingen doen; de lichtmeetdienst had onvoldoende uitzicht in het aanvalsterrein."

In al zijn beknoptheid, doet het oordeel van de LKAC de inspanningen van 2 AMC tekort.
Er kwamen wel berichten binnen, en er werden wel peilingen gedaan. Maar het was meestal niet mogelijk, om behalve richting, ook afstand te bepalen. Juist was ook, dat de lichtmeetdienst onvoldoende uitzicht had in het terrein. De (vermoedelijke) opstellingen waren door bomenrijen gemaskeerd. De volgende foto geeft daar een indruk van. Het is een uitsnede van bovenstaand panorama. Die bestrijkt het gebied van Wageningen Hoog tot de Rijn.


2 AMC kreeg niet terecht de zwarte piet. Dat blijkt, als we wat dieper in de materie duiken.

De verwachtingen waren hoog gespannen. Mogelijk, op grond van nog beperkte ervaringen, zelfs onrealistisch hoog.
In het Voorschrift voor de artilleriemeetcompagnie werd bij lichtmeting een meetfout niet groter dan 25 m voor de breedte en 50 m voor de lengte aangenomen. Bij geluidmeting werd een twee keer zo grote marge verwacht. Daarbij werd dan wel aangetekend:

"[..] heeft het geluid 6m [per seconde] of meer tegenwind, dan kan in het algemeen niet meer worden gerekend op de mogelijkheid van meten boven de 7000 m."

Bekend was, dat geluid zich niet gelijkmatig voortplant. Temperatuur, wind, en voorliggende objecten hebben daar invloed op. De snelheid van het geluid ligt hoger bij een hogere temperatuur. De wind komt vaak uit wisselende richting, en is niet steeds gelijk van kracht. Voorliggende objecten doen wervelingen en afbuigingen ontstaan.
Een interessant ervaringsfeit was, dat het geluid bij avond veel verder draagt dan overdag. In de hogere luchtlagen is het in de avond vaak nog warmer. Aan de grond koelt het het eerste af. Het geluid wordt in die situatie door de hogere lagen ver meegevoerd, en weer naar beneden teruggekaatst.
Ervaring werd grotendeels opgedaan op het terrein van het Artillerieschietkamp bij Oldebroek. Er werden daar goede meetuitkomsten verkregen, maar ook dan werden niet alle batterijen precies genoeg gepeild. Dat had te maken met tijdsdruk en gebrek aan routine.

Wat ook een rol kan hebben gespeeld, was maskering bij massaal vuur. Vooral als er veel batterijen bij elkaar stonden en min of meer tegelijk vuurden. Dan zijn de afstanden alleen door kruispeilingen en nadere analyse te bepalen.
Op 12 mei kwamen 5 afdelingen in actie, opgesteld in een vrij beperkt gebied.
In totaal werden toen 50 stukken ingezet. Hiervan waren er 12 van 10,5 cm le FH 16, en 12 van 10,5 cm le FH 18. Hiernaast nog 12 van 15 cm s FH (lg) 13, 8 van 15 cm s FH 18, en 6 van 21 cm Mörser 18.

Eerder werd al aangegeven, dat de Duitse meetafdelingen het er niet beter vanaf brachten. Ook deze wisten maar zes van onze batterijen te peilen. Daarbij maakten zij nog gebruik van dagelijkse luchtverkenning.

Alles bij elkaar genomen, kreeg 2 AMC daarom niet terecht de zwarte piet.

Waarom geen spoorweggeschut ?

Het is erg onwaarschijnlijk, dat er in mei 1940 Duits spoorweggeschut richting Grebbeberg heeft gevuurd. Toch werd dat destijds als zeker rondverteld.

In het rapport van C-II LK staat in dit verband, als we de afkortingen uitschrijven:

"11 mei
9.15 Artillerie Inlichtingen Dienst [AID] meldt, dat Grebbeberg onder zwaar artillerievuur ligt. Opdracht aan de Legerkorps Artillerie Commandant [LKAC], die vijandelijke batterij op te sporen en onder vuur te nemen.
9.30 LKAC meldt, dat volgens de Artillerie Meetcompagnie de vurende vijandelijke zware batterij op een afstand van 22 kilometer ligt, dus buiten ons vuurbereik.
23.00 Algemene indruk van de Legerkorps Commandant [..]: Tegenover II LK vermoedelijk nog slechts zwakke troepen, in hoofdzaak tegenover het Grebbe-acces. Aantal batterijen vermoedelijk vrij gering, doch zeer beweeglijk, waardoor plaatsbepaling door AID slechts bij uitzondering lukt. Aanwezigheid van vijandelijke 15 cm batterijen staat vrijwel vast, [ook] van minstens één batterij met grote dracht (15 cm lang ?).
12 mei
8.35 AID meldt: Rhenen wordt op het ogenblik beschoten met zeer zwaar kaliber, 24 à 25 cm; scherfdikte 5 cm. Snelvuur 2 minuten; thans weer stil."

In het rapport van C-1-II-19 RA lezen we over het vuur op 12 mei:

"[..] een ontzettend vijandelijk trommelvuur brak los [..]. Hierbij werd een kaliber gebruikt van 20 à 24 cm. Naar wij later vernamen stonden deze batterijen in Bennekom en zelfs in Duitsland (spoorweggeschut) opgesteld."

In een uitgebreid verslag van C-I-22 RA staat over dat laatste vuur:

"Te 11.45 meldt de waarnemer, dat zeer zwaar artillerievuur op de Grebbeberg valt. [..] Zo nu en dan een enkel schot. Reeds van verre horen wij het aansuizen en dan een geweldige knal en een grote zuil van aarde en stof in de lucht. Dat zal spoorweggeschut zijn, voor ons onbereikbaar, want dat kan wel 30 km weg staan."

Vooral de laatste, beeldende, beschrijving doet onmiddellijk aan spoorweggeschut denken. Enkelschotsvuur, van grote afstand, zware inslag. Toch is dat eigenlijk wel uit te sluiten. Want:

1) Het spoorweggeschut stond bij Elten en bij Kleef. Het had daar vlakbij ook de aangewezen vuurstellingen.
2) Vanaf die punten (afstand ongeveer 38 km, resp. 40 km) kon zelfs dit geschut met geen mogelijkheid de Grebbeberg bereiken.
3) Het zou overkill zijn geweest, om met deze batterijen de Grebbeberg te bevuren. Afgezien van het Hoornwerk met aangrenzende versterkingen, waren daar geen lonende doelen voor de kostbare 24 cm projectielen van 150 kg.
4) Waarschijnlijk is dit geschut gereed gehouden, om de forten bij Pannerden en bij Westervoort te vermorzelen, en zo een mogelijke blokkade weg te nemen.
5) Zo goed als zeker is, dat vanaf de avond van 10 mei (storend vuur) Mörsers ingezet zijn. Die hadden een kaliber van 21 cm, met projectielen van 110-120 kg. Een haalbaar vuurtempo was 1 schot per 2 minuten.
6) Het ligt daarom voor de hand, dat vuur van Mörsers verkeerd is ingeschat als vuur van spoorweggeschut.

dinsdag 28 april 2009

Opstellingen 11-13 mei

Het is tijd voor een tussenstand. We mogen er wel van uitgaan, dat er geen geschut op het Z deel van de Wageningse Berg heeft gestaan. Dat lag ook niet zo voor de hand. Het was ongewenst daar vuur te trekken. Er stond een ziekenhuis, en er werden Duitse commandoposten gevestigd.

Duidelijk is, dat de Mörser Afdeling 735 (met twee batterijen), met II/AR SS, en IV/AR 256 (ook met twee batterijen), in de nacht van 10 op 11 mei 1940 in Renkum aankwamen. Dit waren gemotoriseerde afdelingen, die vooruit werden gestuurd. Later kwam ook III/AR 207 hier aan. Dat was een bespannen afdeling, die minder snel vooruit kwam.

Het geschut werd opgesteld in twee licht gebogen lijnen, ongeveer 500 m achter elkaar. En daar kwam het in actie voor de aanval op de Grebbelinie. Er werden storende vuren afgegeven. Later ook gericht vuur op onze artillerie, toen dat was verkend. Maar vooral werden deze batterijen gebruikt om de aanval op de voorposten voor te bereiden en te ondersteunen. Daarvoor zijn observatieposten vlakbij het front bezet. Zeker ook de kerktorens van Wageningen. Het hoogst was toen de toren van de "Nieuwe Kerk", de RK kerk. Die was 64 m, inclusief het kruis [Gegevens website Historische Vereniging "Oud Wageningen"].

In de Duitse Krijgsdagboeken staat alleen, dat II/AR SS "O van Wageningen" in stelling kwam, met een waarnemingspost in de ZO-rand van Wageningen. Dat zijn nogal vage aanduidingen. De commandopost werd ingericht in huize Belmonte.
De taken zijn wel helder:

o II/AR SS gaf I/SS "Der Führer" ondersteuningsvuur N van de weg Wageningen-Rhenen.
o III/AR 207 deed hetzelfde Z van de weg voor III/SS "DF".
o IV/AR 256 bestreed met luchtverkenning onze artillerie W van de Grebbeberg (dus vooral in het gebied N van Rhenen).

Tegen de avond waren de voorposten opgerold, en werd onze verdediging daar opgegeven.

Over de locaties van 12 mei is nu ook meer te zeggen.
De opstellingen waren als volgt verdeeld over drie vakken (rood omlijnd).


III/AR 311 heeft op de dag ergens O van Wageningen gestaan (op de Eng ?). Dit was een afdeling met drie batterijen 15 cm van een ouder model. In de nacht van 12 op 13 mei werd deze verder naar voren gebracht. Naar het gebied tussen de Mennonietenbuurt en de Oude Haven.

In het middengebied stonden III/AR 207 en II/AR SS, met elk drie batterijen 10,5 cm. Verspreid over de Eng en bij de villawijk op de Wageningse Berg.

Verder Oost stond alleen zwaar geschut. Met twee batterijen 21 cm van Mörser Afdeling 735 ("bij" Nol in 't Bosch ?) en nog twee 15 cm van IV/AR 256 ("bij" Dorskamp ?).

Van hieruit werd vooral het Hoornwerk met de aangrenzende delen van de Grebbelinie (tussen De Spees en De Dijk) beschoten. Ook werd opnieuw onze artillerie bestreden. De taken waren:
o IV/AR 256 en II/AR SS concentreerden hun vuur op de "bunkerlinie" Z van de weg naar Rhenen.
o III/AR 207 en III/AR 311 vuurden op de versterkingen N van deze weg.
o MA 735 en IV/AR 256 gaven met de andere eenheden een vuurconcentratie op het Hoornwerk en omgeving af, en hielden zich verder met artilleriebestrijding bezig.

In de avond van 12 mei forceerde de SS een doorbraak bij het Hoornwerk, en vestigde daar een bruggenhoofd. Een voorhoede (geleid door Obersturmbannführer Wäckerle) drong in de eerste verwarring door tot aan het viaduct, bij de fabriek "De Stoomhamer". Het gros werd voor de stoplijn vastgenageld in ons vuur.

Over de latere opstellingen zijn weinig nadere gegevens bekend. Zeker is, dat III/AR 311 naar voren werd gebracht, om de beoogde doorstoot naar Rhenen te ondersteunen.

maandag 20 april 2009

De heer R. te Renkum


De hoek Englaan-Belmontelaan nu

Sergeant Pieper noemde op de 30e reünie van "zijn" batterij op 23 mei 1970 een getuige van een belangrijk wapenfeit. De heer R. te Renkum, bij wiens huis het bestreden Duits geschut stond. Deze had hem verteld, dat de Duitse zware batterij gedurende een halve dag het zwijgen was opgelegd. Volgens het herinneringsboekje van de heer Pieper ging het om één van de vuren op 12 mei. Op die dag vermeldt hij:

"Telefoondraden waren doorgesneden, verschillende vuren afgegeven op Ede, Lunteren, Bennekom en Renkum". Daarna volgt de aantekening over de heer R. te Renkum.

In het gevechtsbericht van 2-I-12 RA staat:

"9.35 kaartvuur 206 [Dat was op Ede].
11.00 vuur richting Renswoude [Waar toen een Duitse aanval liep].
13.00 vuur op watertoren Ede [Die gebruikt werd als vijandelijke waarnemingspost].
[..] Na beëindiging van het nauwkeurig afstand bepalen komt de opdracht voor een nieuw vuur op vijandelijke artillerie nabij Renkum."

Dat laatste vuur is het gezochte. In een onderliggend vel bij de Gevechtsberichten (een eerste concept ?) staat:

"11.. Vuur op duitse art. te Renkum - Dorskamp - dhr. Rookhuizen vertelde dat de zware batterij die bij zijn huis stond gedurende een halve dag het zwijgen was opgelegd, het geschut stond schuin voor zijn huis."

In het Overzicht van de vuren der Legerkorpsartillerie staat over dit vuur:

"[Datum] 12 Mei [Tijdstippen] 11.05 [Afgegeven door] I-12 R.A. [Doelen c.q. voorbereide vuren] Vijandelijke artillerie Noordoost van Wageningen [Toelichtingen, c.q. op wiens last gegeven] Last L.K.A.C."

De LKAC was de Legerkorpsartilleriecommandant, kolonel P.J.A. Bartels.

Dit alles is uiterst verwarrend. Want Noordoost van Wageningen lijkt eerder Dorskamp dan Renkum te kunnen zijn. Maar bij het nazoeken van adresboeken was er geen familie Rookhuizen in Wageningen te vinden. Wel een zakenadres van F. van Rookhuijzen in Renkum, en nog een zakenadres van een assurantiekantoor in Bennekom. En bij de Historische Vereniging Oud Wageningen wist men te verellen, dat er beslist geen Rookhui(j)zen op de villa Dorskamp gewoond heeft.

Daarom:

GEZOCHT, iemand van de familie Rookhui(j)zen, die nog wat kan vertellen over de plaats van het Duits geschut in Renkum-Dorskamp.

Renkum of Dorskamp


De Eng

In het voorgaande bericht stipte ik al aan, dat sergeant Pieper van 2-I-12 RA "Renkum" noemde als plaats waar ook door deze batterij Du artillerie werd bestreden. Dat heeft, vermoedelijk niet alleen bij mij, voor verwarring gezorgd.

Want uit andere stukken lijkt toch duidelijk, dat de door Nierstrasz op kaart C10 met "Art. opstelling onnauwkeurig vastgesteld" aangegeven plaats wordt bedoeld. Uit de coördinaten van de opstellingen van I-12-RA is trouwens af te leiden, dat de dorpskern van Renkum wel degelijk bereikbaar was voor deze afdeling. Voor 1-I-12 RA zat echter de Dikkenberg in de weg.
Voor wie dit wil narekenen, geef ik de opstellingen van W naar O. 4-I-12 RA stond in de rand van een gemengd bosje, met berken en sparren, ongeveer op 164,8-443,9. 1-I-12 RA stond W van de Dikkenberg, ongeveer op 166,1-445,5. 2-I-12 RA stond aan de N zijde van de Cuneraweg, ongeveer op 166,6-445,2. De Dorpskern van Renkum ligt op 178,6-442,8.

Er kunnen nog andere schootsveldbeperkingen zijn geweest voor de opstellingen.
Want de 10 Veld schoot met een zeer vlakke baan. Er kunnen dus voorliggende obstakels zijn geweest, zoals huizen of bomenrijen. En de opstellingen waren ingegraven in een geschutput.
Een mooie beschrijving van de werkzaamheden voor het maken van zo'n geschutput geeft "Oorlogsbelevenissen van 1-III-15 RA met de 15 cm houwitser lang 15" [Jaarboek Armamentaria nr. 18 (1983-1984), p. 31-33].
Een foto op de website www.grebbeberg.nl (Bibliotheek/Foto's/Stellingen/53) laat verder goed zien, dat deze inrichting een flinke belemmering in schootsveld gaf.

Dat laatste is waarschijnlijk de reden, dat 2-I-12 RA niet in kh 18.20 kon schieten. Maar dat even terzijde.

Het lijkt er sterk op, dat de locatie "Renkum" voor de beschoten Duitse artillerie-stellingen niet klopt. Maar sergeant Pieper is hier toch zeer gedecideerd over, en voert zelfs een ooggetuige op. De heer R. te Renkum. Daarover nog later.

De Duitse stellingen O van Wageningen zijn verschillende malen gebombardeerd en beschoten. Als locatie is in de gevechtsberichten nog geen betrouwbaar "Renkum" vermeld gevonden. Niet als "Dorskamp" ook "Renkum" kan zijn. Beschietingen verder O dan Pompstation zijn niet in de registers vermeld. Maar de gevechtsberichten en registers zijn lang niet altijd volledig.

Het ligt daarom erg voor de hand, dat er geen sprake is geweest van beschietingen van de dorpskern van Renkum door onze artillerie, maar van stellingen in de bosrand van de Wageningse Berg. De doelen worden vermeld met verschillende labels: "In de bosrand NO van Wageningen", "Bosrand vt. 36-68", "Bij de O van Oranje Nassau Oord", "Bij de D van Dorskamp", "2,5 km NO van Wageningen", "Renkum-Dorskamp", "176,12-443,05". Tenslotte is er de nog op Kaart C.10 aangegeven locatie. Al deze aanduidingen kunnen met geen mogelijkheid op dezelfde locatie slaan.

Volgens informatie ontvangen van de Historische Vereniging Oud Wageningen lag villa "De Dorschkamp" ongeveer op coördinaten 176,1-442,8, d.w.z. in de buurt van de locaties "Bij de D van Dorskamp", en "Bij de [eerste] O van Oranje Nassau Oord". Maar zo'n 200 m zuidelijk van "176,12-443,05". En minstens 600 m meer Z, dan de op kaart C 10 ingetekende vermoede locatie (van 175,9-443,4 tot 175,9-443,6).
Als daar werkelijk allemaal Duits geschut heeft gestaan, moet dat om verschillende batterijen gaan. Een batterij was namelijk circa 100 m breed, 20 m diep. Het Duits geschut moet voornamelijk gevuurd hebben in sectoren tussen NW en ZW.

Een batterijlocatie in de buurt van De Dorskamp is aannemelijk. Want er stond in elk geval een (deel van een) batterij bij de kruising Englaan-Belmontelaan. Dat is te zien op een foto in het boek Grebbelinie 1940 van E.H. Brongers (2002), p. 84. Een derde batterij van dezelfde afdeling zou dan bijvoorbeeld op de Wageningse Berg (Renbaan) gestaan kunnen hebben. De betrokken eenheid is II/AR SS geweest, als het onderschrift bij de foto in het boek klopt. Dat bij Dorskamp en mogelijk ook op de Renbaan nog Duitse batterijen stonden, is voorlopig niet meer dan een hypothese.

Vrijwel zeker is echter, dat dezelfde II/AR SS op 11 mei nog in Renkum stond.

De inzet van I-12 RA

I-12 RA was één van de vier afdelingen Legerkorpsartillerie (LKA). Deze (9 RA tm 12 RA) hadden tot taak vijandige artillerie te bestrijden, en een vijandelijke opmars te belemmeren.
Dat laatste gebeurde door het afgeven van z.g. "storende" vuren. Daarbij wordt op onregelmatige tijden een vuurstoot in middelbaar tempo afgegeven op een bepaalde terreinstrook. Bij de 10 Veld bijvoorbeeld met vuurstoten van 2 minuten, in een tempo van 4 schoten per minuut. De bedoeling daarvan is, enige actie in dat gebied tenminste tijdelijk stil te leggen. Maar ook, om voor langere duur de stuksbediening, opmars, en bevoorrading te belemmeren. De vijand in dat gebied zal hopelijk op zijn hoede raken voor nieuw vuur.

De vier afdelingen van de LKA waren uitgerust met de krachtigste vuurmond die we hadden, het kanon 10,5 cm lang 40. Onze 10 Veld verschoot brisantgranaten van 16 kg. Dat kon men in een tempo van 4 tot 6 schoten per minuut. De projectielen kregen met zwaarste lading een aanvangssnelheid van 750 m/sec, en waren zo in staat doelen op 16,5 km afstand bereiken. De volgende tabel geeft een overzicht van de vuurmonden in mei 1940 ingedeeld bij het Veldleger.


Als enige afdeling 10 Veld had I-12 RA een vierde batterij, 4-I-12 RA. Deze stond in de normaalstelling. Dat was bij Elst, op Plantage Willem III. De zusterbatterijen waren in een vooruitgeschoven stelling geplaatst, ruim 1 km noordelijk daarvan. Dat was bij de Dikkenberg, zuid van Veenendaal. De middenbatterij (3-I-12 RA) werd op 11 mei naar Rotterdam gestuurd en kwam pas op 13 mei terug.

Op de ochtend van 12 mei vielen er granaten op de stellingen, afgegeven door een batterij O van Wageningen.
Er werd daarom tegenvuur bevolen op een positie 2,5 km NO van Wageningen. De plaats van de Du batterij kon niet precies door de geluidmeetafdeling worden vastgesteld. Het opgedragen vuur werd afgegeven om 11.05, 13.45, 17.00, en 18.38 uur. Volgens het stafwerk alleen door 4-I-12 RA.
Dat laatste heeft een diepere reden. Aangenomen werd namelijk, dat alleen 4-I-12 RA op de aangegeven positie kon vuren. De overige batterijen stonden ingegraven op een hoofdrichting tever noord. Volgens het stafwerk in kaarthoek 8.00. Deze lezing is echter twijfelachtig.

Bekend is namelijk ook, dat op 10 mei al enkele storende vuren zijn afgegeven. In het Bericht en meldingenregister van 12 RA staat hierover het volgende genoteerd.

"14 Re.Bt. 17.00 Vr.59 afgeven, doch 250 verder en 200 naar li."
"15 Li.Bt. 17.29 Vr.60 afgeven"

Uit de gevechtsrapporten van de rechter (tweede) en linker (eerste) batterij blijkt bovendien, dat deze vuren inderdaad zijn afgegeven. Het eerste vuur lag op de weg Arnhem-Wageningen. Bij het Pompstation van de Waterleiding, tegen Renkum aan. Het tweede lag op de weg Arnhem-Utrecht kmp 13, bij De Ginkel.

De artilleristen van 2-I-12 RA hielden daarom vol, dat hun batterij het eerste vuur afgaf bij Renkum. Daarna wel degelijk ook gevuurd heeft op Duitse artillerie bij Wageningen. Zij zeiden zelfs in Renkum.
Op een reünie van D' Ouwe Ghetrouwen, zoals deze veteranen zich noemen, bracht sergeant J.W. Pieper dit nog naar voren. Daarbij gaf hij aan, dat zijn batterij in hoofdrichting (hr) kaarthoek (kh) 10.00 (dus niet in hr kh 8.00) stond. Dat maakt wel uit. Daarvoor is misschien een korte toelichting nodig.

De hr was de opstellingsrichting van de vuurmond. Daarbij werd erop gelet, dat zoveel mogelijk zonder omzetten de verwachte doelen bevuurd konden worden. De 10 Veld kon zonder omzetten een sector van 60o bestrijken. De hr werd meestal in het midden van deze vuursector gekozen.
De kaarthoek mat men in duizendsten, ten opzichte van de Noord-Zuidlijn op de stafkaarten. Het kompas was hierbij verdeeld in 64 honderdduizendsten. Kh 8 is NO, d.w.z. in een hoek van 45o met de N-Zlijn. Kh 10 is wat meer naar het zuiden gedraaid, in een hoek van ongeveer 55o met de N-Zlijn.

Volgens de gevechtsberichten heeft ook 2-I-12 RA op de onnauwkeurig bekende opstellingen van Du artillerie gevuurd. Dat gebeurde, in verband met andere afgegeven vuren, door deze batterij alleen in de middag. Verder werd nog een vijandelijke batterij gesignaleerd in kh 18.20 [gemeten vanuit de waarnemingspost]. Daarbij is aangetekend "Ligt echter buiten ons bereik (teveel naar rechts)."

Het is verleidelijk, hier wat dieper op in te gaan. Want waarom lag kh 18.20 teveel naar rechts ? Hoe kan dat, met een vuursector van 60o, vermoedelijk 30o links en 30o rechts van hr 10.00 ?
Voor dit moment volstaan we met de constatering, dat 4-I-12 RA en tenminste ook éénmaal 2-I-12 RA zijn ingezet voor bestrijding van de Du artillerie bij Wageningen.

Conclusie is wel, dat de totale vuurcapaciteit van I-12 RA maar in zeer beperkte mate voor dit doel is gebruikt.

zaterdag 18 april 2009

Stond er geschut op de Dunoberg ?

In de vroege ochtend van 11 mei viel op de Grebbeberg het eerste Duitse geschutvuur. De (zware) vurende batterij werd gepeild 22 km verder, op de Dunoberg bij Doorwerth, west van Oosterbeek. Is het waarschijnlijk, dat in die omgeving Duits geschut heeft gestaan ?

In de avond van 10 op 11 mei bevonden de gemotoriseerde AR's zich ergens tussen Arnhem en Renkum. Dat maakt het in elk geval mogelijk.

Laten we dan maar eens aannemen, dat in de omgeving van de Dunoberg inderdaad één of meer Duitse batterijen (gemotoriseerd geschut) stonden. Er zijn daar zeker mogelijke opstelplaatsen. Een controlevraag is dan, of de Grebbeberg binnen de dracht van het beschikbaar Duits geschut lag, en welk type geschut het dan kan zijn geweest.

Gegeven is, dat de afstand Grebbeberg - Dunoberg in rechte lijn zo'n 16 km bedraagt.

X AK had maar twee soorten geschut ter beschikking met een dracht van 16 km of meer. Dat waren enkele batterijen spoorweggeschut, en dat waren de Mörsers.

Het spoorweggeschut betrof Eisenbahnbatterie 664 (bij Kleef) en Eisenbahnbatterie 674 (bij Elten). Dat was oud marinegeschut kaliber 24 cm, afkomstig van schepen van de Wittelsbach-klasse. Deskundigen nemen aan, dat deze kanonnen een reikwijdte (dracht) van zo'n 20 km hadden. Maar mogelijk is dat zwaar onderschat.

Oorspronkelijk had dit geschut een dracht van 26,6 km, bij een elevatie van bijna 46o. Het verschoot projectielen van rond de 150 kg.
Helaas staat niet vast, of die specificaties nog golden na het overzetten op spoorwegaffuit. Door slijtage zal het geschut hebben geleden. En we weten niet, of na ombouw de grootste elevatie nog kon worden gehaald.

Nameten op de kaart leert, dat zelfs vanaf de spoorlijn bij Nijmegen (afstand minstens 20,5 km tot het Hoornwerk, als typisch doel voor dit zware geschut), buiten bereik van deze kanonnen lag. Voor Westervoort (afstand minstens 24 km) werd het bereik nog verder overschreden. Tenminste, als de dracht maar ongeveer 20 km was.

De Mörsers hadden een dracht van ruim 16,5 km. Daarvan zou een opstelling op de Dunoberg dus wel mogelijk zijn geweest. Al was dat bijna op de grens van het bereik. Maar de opgegeven afstand van 22 km klopt dan niet. Tenminste als daarmee de afstand Grebbeberg-Dunoberg bedoeld zou worden. Maar het lijkt veel waarschijnlijker, dat de afstand meetpost-vurende batterij werd aangegeven.

Onze artilleriemeetposten behoorden tot de afdeling 2 AMC. De posten voor geluid- en lichtmeting waren ingericht bij Veenendaal en bij Achterberg. De meetcentrale, waar alle gegevens werden verwerkt en waar de commandant ook zat, was in Leersum.
De afstand Leersum-Duno is ca. 25 km, Veenendaal (Middelbuurt)-Duno ca. 16 km, Achterberg (spoordijk)-Duno ca. 14 km. Ook die afstanden kloppen dus niet.

Daarom is mijn veronderstelling, dat het gepeilde geschut niet op de Dunoberg, maar in Renkum stond. Dat is een kilometer of drie dichterbij. De afstand Leersum-Renkum blijkt inderdaad rond de 22 km te zijn.

Er is voor deze hypothese wat ondersteunend materiaal. We weten, dat in de nacht van 10 op 11 mei geschut in Renkum aankwam, en mogelijk dus al vroeg in de ochtend van daaruit vuurde. Dat punt wordt in een volgende aflevering uitgewerkt.

Wat deed III/AR 207 bij Otterlo ?

Als bijlagen bij de Oorlogsdagboeken (Kriegstagebücher, dat we verder zullen afkorten tot KTB's) over de Duitse acties in mei 1940 zijn er nogal wat telefoonberichten. Helaas zijn die heel slecht leesbaar. Niet alleen dat deze bron van brand geleden heeft, net als de andere documenten uit de oorlogsarchieven. Daardoor zijn stukken tekst aan de randen weggevallen. Maar ook zijn KTB's en bijlagen later gemicrofilmd, waarbij niet elke letter goed doorkwam. Soms zijn hele regels niet meer te lezen. Tenslotte zijn de telefoonnotities in het oude Duitse handschrift geschreven, wat het ontcijferen daarvan nog een factor moeilijker maakt.

Eén van die notities is heel interessant, in het kader van wie was waar wanneer.
Dat is een bericht van 10 of 11 mei. Daarin staat, dat III/AR 207 (d.w.z. de derde afdeling van het 207e Artillerie Regiment) op verkenning was bij Otterlo. Wat deed die afdeling daar, zover noord ?

Bij de opmars uit de afwachtingsstellingen was de 207e infanteriedivisie (207 ID) van het 10e Legerkorps (X AK) verdeeld in 8 afzonderlijke marsgroepen. Die kregen zoveel mogelijk gescheiden opmarswegen toegewezen.

III/AR 207 was ingedeeld bij de Groep Neyholdt van infanterieregiment 322 (IR 322). Die groep had opdracht verder te gaan over Arnhem, òf een aanval over de IJssel uit te voeren, òf naar Doesburg te gaan.

Uit Divisiebevel Nr. 3 blijkt, dat de eerste optie gekozen werd. Dat betekent, dat de Groep Neyholdt opdracht kreeg, om over Westervoort naar Oosterbeek te gaan. Bij Westervoort had inmiddels brugslag plaatsgevonden. In de meldingen is het spoor dan even niet te volgen. Wel is bekend, dat de groep in de ochtend van 11 mei naar Bennekom werd gestuurd.

Mogelijk is "Otterlo" een leesfout van me voor "Oosterbeek". Dat zou het raadsel oplossen. Een tweede mogelijkheid is, dat het niet over III/AR 207, maar over I/AR 207 ging. Die was namelijk ingedeeld bij 227 ID, de tweede divisie van X AK, die over Apeldoorn naar Barneveld werd gestuurd. Een deel van die divisie kwam over Beekbergen, Harskamp, en Hoenderloo.
We kiezen de tweede mogelijkheid van verlezing, maar gaan dit nog eens checken.

Een en ander geeft aan, dat elk stukje van de puzzel zorgvuldig gecontroleerd moet worden. Pas dan kan het op de juiste plek worden gelegd.

Geen Otterlo (23-05-09)
Het bericht intussen nagelezen bij het NIMH. Er staat wel degelijk III/AR 207. Maar niet, dat deze afdeling ook in Otterlo is geweest. Alleen, dat verkenningen zouden worden uitgevoerd tot de lijn Otterlo - Ede - Bennekom. Bennekom was slecht leesbaar, en wat verhaspeld (met één n geschreven).
De telefoonnotitie is van het versterkt regiment IR 322, 11 mei, 0900 (Duitse tijd).

Wat weten we eigenlijk nog van mei 1940 ?


Gezicht op de Eng

Deze week kreeg ik via de Historische Vereniging Oud Wageningen waardevol materiaal. Twee verklaringen van ooggetuigen, rond de 10 jaar destijds. Een overdruk van een stukje in "Echo's van zes dorpen" van Gerard van der Schouw (met kaartjes). En men wees mij op het boekje "Wageningen in oorlogsbrand" van Ad Rietveld. Dat materiaal heeft meer duidelijkheid verschaft. Maar er blijven nog vragen genoeg over.

Eén van de eerste waarnemingen van Duits geschut bij Wageningen was de melding van "vuurverschijnselen bij Lexkesveer". Die melding werd gedaan door een onbekende waarnemingspost om 8.00 uur op 11 mei [1940]. Maar is het waarschijnlijk dat er in de ochtend van 11 mei al Duits geschut in Wageningen was aangekomen ?

Vast staat wel, dat er in de vroege ochtend (zwaar) Duits geschut in Renkum stond. Van 11 tot 12 mei stonden daar vermoedelijk drie afdelingen geschut: de Mörser Afdeling 735, met één of twee batterijen van het kaliber 21 cm, de II/AR SS, met drie batterijen van 10,5 cm le FH 18, en waarschijnlijk de twee batterijen van IV/AR 256 van 15 cm s FH 18. Ze waren alle gemotoriseerd. Die waren op 10 mei vooruitgezonden.

Een met paarden bespannen afdeling reed gedeeltelijk stapvoets (ca. 4 km per uur) en gedeeltelijk in draf (ca. 12 km per uur). Maar er was ook tijd nodig om tuigen na te zien onderweg, te rusten, en de paarden te verzorgen.
Bekend is, dat de bespannen artillerie-eenheden in de avond van 10 mei nog niet voorbij Zevenaar waren. Toch meldde de commandant van de divisie-artillerie, Oberstleutnant Metger, dat hij die dag met zijn paarden 50 km had afgelegd. Sterke overdrijving naar zijn superieuren ?

En was er wel plaats voor opstellingen op de Wageningse Berg ? De berg was bebost en gedeeltelijk bebouwd. Van W naar O stonden daar: het Ziekenhuis, gebouwen van de LH, het landhuis Belmonte, hotel De Wageningse Berg, een watertoren met opbouw als uitkijktoren (Belvedere), de Renbaan (toen al voetbalvelden ?), en het Pompstation. Er waren wel enkele plekken op de berg, die voldeden aan de eisen (gedekt tegen waarneming, vaste effen bodem, breedte en diepte minstens 100 m x 20 m). Een vrij schootsveld was voor de houwitsers minder belangrijk. De Mörsers stonden in Renkum op een aardappelveld, midden in de bebouwde kom. Het andere geschut stond daar ook vlak achter huizenrijen in bewoond gebied.

In de uiterwaarden, bij Lexkesveer, was wel een geschikte opstelplaats te vinden. Door hagen en bomenrijen tegen zicht vanuit Wageningen en de Betuwe afgeschermd. Maar het is hoogst onwaarschijnlijk dat er al een bespannen afdeling in Wageningen stond. Het kan wel de (ook gemotoriseerde ?) afdeling III/AR 311, met 3 batterijen 10,5 cm le FH 18 zijn geweest. Het staat trouwens niet vast, dat dit een gemotoriseerde afdeling was. Deze afdeling kwam uit een landweerregiment, dat zeker niet als eerste gemotoriseerd werd.

Alleen met hulp van de rond Wageningen nog aanwezige kennis zijn dit soort vragen mogelijk nog te beantwoorden. Dus aarzel niet te reageren.

Deze oproep zal (mogelijk wat ingekort) ook worden geplaatst in het volgend nummer van het blad van de Historische Vereniging Oud Wageningen.

Voetnoot: Geen 10,5 cm le FH 18 (23-05-09)
Gangbare opinie is (dat was de mijne ook), dat III/AR 311 de standaard 10,5 cm houwitser, model 1929/1930 had, en gemotoriseerd was. Volgens officiële gegevens (Kriegsgliederung ID 207), door onderzoekers van www.grebbeberg.nl opgespoord, (b)lijkt dat niet juist te zijn. Die overzichten geven aan, dat III/AR 311 een bespannen afdeling was, uitgerust met de 15,0 cm s FH (lg) 13.
Dat was een oud model houwitser, met kortere dracht (ca. 8.675 m).
Verklaring voor deze afwijking vormt, dat AR 311 een regiment landweerartillerie was. En III/AR 311 blijkbaar al vóór december 1939, als zware (15 cm) vierde afdeling bij AR 207 ingedeeld.