dinsdag 11 mei 2010

Toets 1: Ervaringen

Bij het inschetsen van de vermoede Duitse stellingen, zijn aannames gebruikt. Dat was nodig, omdat het bronnenmateriaal niet op alle vragen antwoord kan geven. Er is veel materiaal verloren gegaan, onbruikbaar geworden, of zonder verdere toelichting onbegrijpelijk. Na zoveel tijd zijn ontbrekende gegevens vaak niet meer te achterhalen, en onduidelijkheden zelden weg te werken.

Enkele, lang als vaststaand aangenomen, gegevens blijken nu onjuist te zijn. Collega-onderzoekers van www.grebbeberg.nl hebben aan deze verbeterde beeldvorming bijgedragen. Eigen onderzoek heeft ook verrassende resultaten opgeleverd.

Zo werd duidelijk, dat III/AR 311 al sinds 1939 de "zware" vierde batterij van AR 207 vormde. Ook, dat dit een bespannen afdeling was, met 15 cM-geschut nog uit WOI. Deze eenheid bestond hoofdzakelijk uit reservisten, van een landweerregiment. Ook Duitsland zette voor een grootscheepse operatie vrijwel alles in wat het had.
IV/AR 256 en s Art Abt 735 waren in mei 1940 nog zelfstandige eenheden. Niet in vast groter verband ingepast. In Duits militair jargon "Heerestruppen". Vergelijkbaar met de Nederlandse "Legerartillerie" uit 1940. Naar behoefte in te delen bij Legerkorpsen en Divisies. In flink wat gevallen werd een eenheid daarvoor zelfs opgesplitst. Dat gebeurde aan onze kant evengoed.
De 21 cM Mörsers 18 waren gloednieuwe wapens, beschikbaar gekomen in 1939. Volgens Duitse onderzoekers werd s Art Abt 735 pas in januari 1940 opgesteld en uitgerust, in Wehrkreis XI.

Niet in de stukken aangetroffen werd, wanneer het eerste Duitse geschut "op de Wageningse Berg" aankwam. Ook niet, wanneer de Mörsers (twee van drie batterijen ?) precies tot vuren gereed stonden bij ID 207. En vooral niet, waar de op het Grebbefront ingezette eenheden (welke waren dat ?) van dag tot dag hebben gestaan. Hierover meer duidelijkheid te krijgen, was het doel van deze studie.

Werkhypothesen vragen om een toets, om vast te stellen of ze de werkelijkheid geen geweld aandoen. Een eerste controlemogelijkheid leveren de door Nederlandse militairen en burgers opgetekende ervaringen. Daarnaast zijn nog wat nieuwe aanknopingspunten gevonden in Duitse publicaties en foto's.

In de gemaakte schetsen zijn, voor de volgorde van optreden en plaatsing, als aannames verwerkt:


Deze hoofdlijn stemt goed overeen met de ervaringen, vastgelegd in de gevechtsverslagen en rapporten, [NIMH Coll 409 -]:

(1) Het Duitse artillerievuur nam in de loop van de gevechtsdagen merkbaar in kracht toe [502001, Harberts; 509029, Vorstman; 502003, De Klerck; 511019 Ballot]
(2) Het vuur werd in de volgende dagen naar voren verlegd. Eerst voornamelijk op het Voorpostengebied en de voorrand van de Grebbeberg, daarna vooral op de stoplijn en de Laarser Berg, tenslotte op Rhenen en de spoorlijn. Op 11 mei lag vrijwel alleen II-19 RA nog onder vuur, al kreeg die dag ook Rhenen al te maken met beschietingen. Op 12 mei werd het vuur bij II-19 RA zo hinderlijk, dat de afdeling teruggetrokken moest worden. Later meldden ook I-15 RA, en I-12 RA in zwaarte toegenomen beschietingen [502001, Harberts; 509029, Vorstman; 50218, Felderhof; 502022, Kramer; 507020, Dales; 511019 Ballot]
(3) Op 11 en 12 mei werd, vooral door 8 RA, W van de lijn Wageningen - Bennekom "Duitse artillerie" waargenomen en bevuurd. Dit was toen waarschijnlijk infanteriegeschut. Mogelijk ook andere gemotoriseerde eenheden, waaronder luchtdoelartillerie. In de avond van 12 op 13 mei werd opnieuw "Duitse artillerie" waargenomen door 1-III-8 RA, nu W van Wageningen. Bij het Veilinggebouw en bij drukkerij Vada. Die melding beoordelen we anders, als vermoedelijk III/AR 311 [511002, Gevechtsberichten I-8 RA 11, 12, 13 mei; 511003, De Klerck; 511015, Vuren III-8 RA; 511019 Ballot].

De onderbouwing van deze conclusies volgt in een nieuwe aflevering.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reactie