vrijdag 29 mei 2009

Drie twijfelgevallen

Hoofdvragen, die ons in dit onderzoek bezighouden, zijn:

(1) Hoeveel Duitse batterijen werden er van dag tot dag ingezet ?
(2) Op welke doelen en op welke vuurschema's gebeurde dat ?
(3) Wat waren daarbij de locaties van de batterijen ?

Maar eerst zijn er enkele twijfelgevallen te beslissen. Details, die kunnen helpen het bredere beeld aan te scherpen:

1) Werd I/AR 207 op 10 mei bij Doesburg ingezet ?
2) Is zeker genoeg, dat op 11 mei alleen infanteriegeschut W van Wageningen was ?
3) Sneuvelde N van Ederveen op 13 mei een artillerist van I/AR 207, of toch van III/AR 207 ?

Doesburg
Volgens mijn tabel was I/AR 207 op 10 mei in gevecht bij Doesburg. In het item "Verliezen en gevechtsposten" staat ook, dat er toen één dode van 2/AR 207 viel. Kanonier Hans-Georg Nissen. Maar is dat wel voldoende bewijs, dat deze afdeling werkelijk bij Doesburg in gevecht raakte ?
Eerste toets is bronnenstudie. In deel III/2E [p. 60], waar de IJsselverdediging wordt behandeld, staat niet met zoveel woorden te lezen, dat I/AR 207 (daar) in gevecht raakte. Alleen, dat al te 11.10 uur artillerievuur werd gelegd op de O. rand van Dieren en Ellecom. Dat lijkt veel te vroeg voor I/AR 207. In het item van 21 mei, "De inzet van Duits geschut",werd met die achtergrond toch weer voor een "nee" (daar niet ingezet) gekozen.
Volgende toets is afstand en tijd. Het was een bespannen eenheid, die uit het gebied bij Anholt kwam. Volgens kaartmeting moest naar Doesburg een afstand van ruim 30 km worden overbrugd. Dat kan in een uur of vier, vijf gedaan zijn (verg. Metger met zijn 50 km in een dagmars).
We houden het er daarom op, dat I/AR 207 al wel bij Doesburg (of tenminste bij Dieren-Ellecom) was. Maar het is daarbij erg onwaarschijnlijk, dat deze afdeling daar onder Nederlands tegenvuur kwam. Meestal bleef de artillerie ruim buiten bereik van de te bestrijden infanterie.
Het sneuvelen van Kanonier Nissen (later, aan opgelopen verwondingen) blijft zo nog wel een raadsel.

Infanteriegeschut
De auteurs van de Groene Serie namen zonder meer aan, dat op de eerste gevechtsdagen aan Duitse zijde W van Wageningen nog alleen infanteriegeschut werd ingezet. Dat was licht en gemakkelijk verplaatsbaar geschut. Vooraan, bij de 13e, 14e, en de (alleen bij de SS aanwezige) 16e Kompanie ingedeeld. De zwaardere artillerie stond (voorzover bekend) op 11 mei nog ver achter Wageningen. Toch werd, volgens III/3 [p. 206, 207], al op 11 mei Duitse artillerie gesignaleerd W van Wageningen, en zelfs in de Nude. Is de aanname van infanteriegeschut dus voor die dag voldoende veilig ?
Op dit punt kunnen we kort zijn. In de KTB's van ID 207 en SS "DF" staat voor 11 mei, en zelfs nog voor 12 mei, dat de artillerie O van Wageningen stond.
Op 11 mei waren de gemotoriseerde afdelingen naar ik aanneem, zelfs nog maar in Renkum. Dat beeld wordt later nog uitgebreid getoetst.

I/ of III/AR 207
In het item "Verliezen en gevechtsposten" kwam een mogelijk onjuiste vermelding in de database "Register Duitse gevallenen" ter sprake. Die betrof Uffz Brotzmann, ingedeeld bij 9/AR 207. Hij zou op 13 mei om het leven gekomen zijn, N van Ederveen.
Als datum en plaats juist zijn, kan het onderdeel dat haast niet zijn. Nodig is dan wel te weten, dat de batterijen per afdeling oplopend werden genummerd. I had de batterijen 1 - 3, II had 4 - 6, III had 7 - 9, en IV had 10 - 12.
Dus 9/AR 207 was de derde batterij van III/AR 207. En III/AR 207 stond (voorzover bekend) zeker niet N van Ederveen. Dat was terrein van ID 227. Daar was wel I/AR 207 ingedeeld. Zie bijvoorbeeld III/1 [p. 225]. Vandaar, dat ik een leesfout van een 9 uit een 3 veronderstelde.

Fase 2. Een verdiepingsslag

Nog altijd vormt de Groene Serie een waardevolle studie over de strijd in mei 1940. Hiermee wordt de reeks publicaties "De Strijd op Nederlands grondgebied tijdens de Wereldoorlog II" bedoeld.
Voor een overzicht van de gebeurtenissen bij de Grebbeberg zijn vooral van belang Hoofddeel III/Deel 1 (Inleiding en Algemeen Overzicht), en Hoofddeel III/Deel 3 (De operatiën van het Veldleger).
Publikatie kwam tot stand onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Oorlog, Hoofdkwartier van de Chef van de Generale Staf. Het onderzoek werd uitgevoerd door de Krijgsgeschiedkundige Afdeling van die Staf. Redacteuren waren met name Lkol der Artillerie b.d. F.A.J. de Klerck, en later ook Genmaj b.d. V.E. Nierstrasz.

In die krijgshistorische publikatie werd naar verhouding weinig aandacht besteed aan het optreden van de artillerie.
Er wordt zeker wel bruikbare informatie verstrekt over de opmars en samenstelling van X AK, in het inleidend deel [III/1, p. 209-228]. Ook wordt nog aandacht gegeven aan het gebruik van de Nederlandse artillerie aan het Grebbefront, in het deel over de Operatiën van het Veldleger [III/3, p. 205-207, 341-347, 438-452].

Duidelijk is, dat die studie toen (begrijpelijk) vooral naar het Nederlands militair optreden keek. Daarbij zeker geen helder beeld geeft van ingezette Duitse artillerie-eenheden. Nog minder van de plaatsen van geschutsstellingen.
Op zich wel begrijpelijk (gezien de omvang die het werk toch al had), is niet alle informatie gebruikt, werden belangrijke aannames niet in de boekwerken zelf getoetst, en zijn conclusies meestal niet toegelicht.

Dit alles maakt een verdiepingsslag noodzakelijk. Want nadere gegevens zijn er wel. Al zijn die vaak onvolledig, onduidelijk, of zelfs tegenstrijdig. Er zijn ook vragen over de juistheid van het daarmee opgeroepen beeld.
Inbreng van derden (ook als men zich zelf misschien niet deskundig genoeg acht) wordt door mij zeer op prijs gesteld. Alleen in open uitwisseling kan iets leven en groeien. Dat is de bedoeling van deze blog.
Om inbreng te kunnen krijgen, moeten overwegingen en conclusies dan nog helder zijn. D.w.z. ook (zoveel dat kan), voor niet-ingewijden in deze materie te volgen.

Een belangrijk eigen toetsingskader geeft mijn tabel onder de label "Plaatsen". Zie de aflevering van dinsdag 26 mei. Dit schema zal zo nodig worden aangepast.

Om verder te komen, zijn werkhypothesen nodig. Een rijtje aannames, of voorlopige conclusies. Ook dat lijstje zal zo nodig worden aangepast.

Mijn voorlopige conclusies zijn:

1) Bij de strijd om de Voorposten (11 mei) werden de vooruitgezonden (delen van) vier afdelingen ingezet. Dat waren drie gemotoriseerde afdelingen (II/AR SS, 10,11/AR 256, 1,2 s Art Abt 735). Hiernaast één bespannen afdeling (III/AR 207). Deze batterijen stonden toen nog in Renkum. Mogelijk werd één Mörser-batterij toen elders ingezet (niet voor ID 207).
2) Voor de Inbraak in de hoofdweerstandslijn (12 mei) werd het geschut naar het W verplaatst, dichterbij de gevechtszone. De batterijen gingen naar Wageningse Berg en De Eng. ID 207 beschikte toen over twee Mörser- batterijen. Er werd nog een bespannen afdeling aangetrokken naar Wageningen (III/AR 311).
3) Voor de Doorbraak naar Rhenen werden enkele batterijen verder naar het W verplaatst. III/AR 311 kwam daarbij W van Wageningen te staan, als directe steun aan IR 322. II/AR SS bleef in de oude stelling.
4) Een dag later ging ook II/AR SS naar voren, als directe steun aan SS "DF".
5) De afdeling II/AR 207 is bij Wageningen niet ingezet.

Een laatste stap, is toetsen op samenhang. Hoofdvragen zijn dan:

> Is het punt niet in strijd met gezaghebbende bronnen, andere gegevens, eigen aannames, of voorlopige conclusies ?
> Als dat zo is, moet het punt dan worden verworpen, of aangepast ?
> Of zou juist de aanname of conclusie geschrapt, of veranderd moeten worden ?

De vijf voorgaande conclusies worden uitgewerkt en toegelicht in enkele detailstudies. Ze zullen, zo nodig, daar worden aangepast.

woensdag 27 mei 2009

Gebruik van de Du artillerie

Voor de aan het Grebbefront ingezette artillerie is het beeld sinds 1940 verschoven. Van grote Duitse overmacht met overwegend moderne vuurmonden, naar meer evenwichtige verhoudingen tussen de strijdende partijen. Niet alleen wij hadden ouder geschut, dat vaak nog bespannen was.

Zeker lijkt, dat in de nacht en vroege ochtend van 10 op 11 mei, alleen de drie gemotoriseerde afdelingen vanuit Renkum het vuur openden. Dat waren totaal 26 stukken:

+Twee batterijen van s Art Abt 735, met 2x3 stukken 21 cm Mörser 18.
+Twee batterijen van IV/AR 256, met 2x4 stukken 15 cm s FH 18.
+Drie batterijen van II/AR SS, met 3x4 stukken 10,5 cm le FH 18.

Vast staat, dat in de loop van de dag, bij de aanval op de voorposten, ook de eerste bespannen afdeling werd ingezet. Dat waren nog eens 12 stukken:

+Drie batterijen van III/AR 207, met 3x4 stukken 10,5 cm le FH 16.

Die dag werd een tweede bespannen afdeling (I/AR 207, met zelfde samenstelling als III/AR 207) naar Ede gezonden. Twee andere afdelingen stonden gereed in Oosterbeek. Zij beschikten over nog eens 24 stukken:

+Drie batterijen van II/AR 207, met 3x4 stukken 10,5 cm le FH 16.
+Drie batterijen van III/AR 311, met 3x4 stukken 15 cm s FH (lg) 13.

In totaal kunnen dus 6 afdelingen, met 62 stukken zijn ingezet bij de Grebbeberg. Dat maximum werd naar mijn mening niet gebruikt. Zelfs niet op 12 mei, voor de doorbraak bij de Grebbesluis. Ook al staat in een uittreksel van het KTB van ID 207 (onder de titel "Der Kampf um die Grebbelinie zwischen Wageningen und Rhenen") met de hand op die dag bijgeschreven "60 Rohre". Want alleen III/AR 311 kwam die dag nog nieuw in actie. Over II/AR 207 wordt gerapporteerd, dat die (inclusief kolonne) gereedgesteld was in Heelsum. Die locatie ligt ongeveer 10 km O van het Hoornwerk. Daarmee was de Grebbeberg ruim buiten bereik van dit type geschut bij gebruik van de zwaarste lading (9.225 m). In de KTB's of bijlagen is geen melding aangetroffen, dat deze afdeling verder naar het W is verplaatst.

In de Groene Serie (de officiële geschiedschrijving door de SMG, voorganger van het NIMH) wordt nog aangenomen, dat uiteindelijk zes Duitse afdelingen artillerie werden ingezet in het gebied van de Grebbeberg [De strijd op Nederlands grondgebied, Deel III/3, p. 441]. Dat kan alleen, als ook II/AR 207 aangetrokken zou zijn. Maar daarvoor ontbreekt het bewijs.

Omgekeerd, is aan te nemen, dat de twee zware afdelingen artillerie al vanuit Renkum in actie kwamen, en niet pas in de avond van 12 mei. Ook daarvoor ontbreekt nog het bewijs.
De Mörser batterijen werden op 13 mei trouwens nog maar een deel van de dag voor ID 207 ingezet. Arko 22 meldt, dat de s Art Abt 735 toen vanaf 15.00 uur Duitse tijd voor ID 227 vuurde [NIMH Coll. 401, Inv. Nr. 2030].

Er was, net als in ons leger, een vrij scherpe taakverdeling tussen de divisie- (DA) en de legerkorpsartillerie (LKA). De DA was vooral bedoeld als rechtstreekse steun aan de infanterie. De LKA vooral voor het afgeven van storende vuren, en voor artilleriebestrijding.

Op 11 mei werd één bespannen afdeling (III/AR 207), en één gemotoriseerde afdeling (II/AR SS) gebruikt voor rechtstreekse steun aan de infanterie. De twee zware afdelingen (s Art Abt 735 en IV/AR 256) werden voor storende vuren, artillerie-, en objectbestrijding gebruikt. Bij het laatste ging het vooral om het uitschakelen van flankerende mitrailleurposities.

Op 12 en 13 mei werden twee bespannen afdelingen (III/AR 207 en III/AR 311), en nog één gemotoriseerde afdeling (II/AR SS), gebruikt voor rechtstreekse steun aan de infanterie. De twee andere gemotoriseerde afdelingen (s Art Abt 735 en IV/AR 256, waarbij van elke afdeling één batterij elders was ingedeeld) werden weer overwegend gebruikt voor artilleriebestrijding. Als voorbereiding tot de aanval was een vuurconcentratie gebruikelijk ("Feuerzusammenfassung"). Een vuur van alle inzetbare batterijen, op een bepaald deel van het gevechtsterrein. Zo'n vuur werd op 12 mei uitgebracht op het Hoornwerk (de beoogde "Einbruchstelle") met flankerende posities.

Voor 14 en 15 mei ontbreken gegevens over de inzet van Duitse artillerie.

Verliezen en gevechtsposten

Volgens de officiële Duitse meldingen, vielen er 67 slachtoffers onder de artilleristen van ID 207. Namelijk 53 bij AR 207 (5 dood, 48 gewond), en 14 (alle gewond) bij de Heeresartillerie.
Deze informatie is niet compleet. Hierin ontbreken II/AR SS (2 dood, aantal gewonden onbekend) en III/AR 311 (3 dood, aantal gewonden onbekend). Ook blijkt hier niet uit, waar en wanneer de verliezen werden geleden.

Lkol b.d. Brongers komt na grondige studie tot hogere cijfers
(zie http://www.grebbeberg.nl/, via de knoppen "Ereveld", en "Register Duitse gevallenen"). Hieruit blijkt het volgende voor de AR's van ID 207:

-10 mei viel er 1 met naam bekende dode, in de opmars (2/AR 207, Doesburg). Kanonier Hans-Georg Nissen.
-12 en 13 mei vielen er 9 met naam bekende doden, bij de aanval op de Grebbelinie. (daarvan 2 bij II/AR SS, plaats sneuvelen Wageningen en Amersfoort, 4 bij 3,7,8,9/AR 207, plaats sneuvelen Arnhem en Ederveen, en 3 bij 9/AR 311, Wageningen). Untersturmführer Dieter Richter(s), SS Mann Josef Strache, Unteroffizier Johannes Kroggel, Gefreiter Albert Weidemann, Gefreiter Wilhelm Lückel, Unteroffizier Gerhard Brötzmann, Unteroffizier Johannes Schröder, Kanonier Fritz Niesswandt, en Kanonier Erich Steckelies.
-14 mei viel de laatste met naam bekende dode, bij de achtervolging (10/AR 256, Leersum). Rudolf Schneider.

De gegevens voor 12 en 13 mei vragen nadere toelichting.
Eén gewonde is later in een ziekenhuis in Amersfoort aan zijn verwondingen bezwaken. Nog vier gewonden later in een ziekenhuis in Arnhem. Verder zou Uffz Brötzmann van 9/AR 207 zijn, maar wel op 13 mei om het leven gekomen N van Ederveen. Dat is vreemd, want daar lag I/AR 207, met de batterijen 1 tm 3. Mogelijk is het nummer van de batterij dat in de database staat (9), daarom een verlezing (voor 3).

Ook hiermee blijft het beeld van de verliezen onvolledig. Er waren mogelijk veel meer dan 62 gewonden bij de AR's, en er was zeker nog grote materiële schade. Het zware geschut "bij Oranje Nassau Oord" werd door onze legerkorpsartillerie herhaald bestreden, en is ook in verschillende vluchten gebombardeerd. Door I-22 RA werd op 12 mei vuur uitgebracht op een eenheid artillerie bij steenfabriek De Blauwe Kamer, en een dag later een opmarcherende kolonne bespannen voertuigen aan flarden geschoten.

Hierover vinden we in de Duitse meldingen nauwelijks iets terug. Wel meldt Arko 22 op 13 mei, dat de Staf van s Art Abt 735 uit de gevechtspost weggeschoten werd [NIMH Coll. 401, Inv. Nr. 2030]. Waar deze gevechtspost was, weten we niet.
Bekend is wel, dat SS "DF" op dat moment "2 km W van de Westingang van Wageningen" een gevechtspost had. Aannemelijk is, dat de Cdt AR 207 en Arko 22 daar ook met hun staven aanwezig waren. Uit het rapport van Arko 22 blijkt, dat in elk geval de waarnemers ("de "Erkundungsstäbe der IV/256 und Mörser-Abt.") zich toen ver vooruit ("auf Grebbeberg vorgetrieben") bevonden.
De beschoten gevechtspost kan eigenlijk alleen "Anna's Hoeve" geweest zijn. Daar vlakbij zijn op 13 mei enkele vuurconcentraties gelegd.

De artillerie bij De Blauwe Kamer was mogelijk, zover vooraan, infanteriegeschut. Maar op de Lagekarte van (vermoedelijk) de ochtend van 14 mei, is een afdeling 10,5 cm houwitsers vlak achter de optrekkende groepen getekend [NIMH Coll. 401, Inv. Nr. 1305]. Dit kan II/AR SS, toen directe steun voor de SS-bataljons, geweest zijn.

De door I-22 RA beschoten eenheid artillerie was misschien ook wel van III/AR 311. Die afdeling kwam volgens een melding van de Korpsveearts [NIMH Coll. 401, Inv. Nr. 00048] in de nacht van 12 op 13 mei zwaar onder vuur. De plaats noemt hij daarbij niet. Waarschijnlijk was dat bij de Westingang van Wageningen. Daar gaf onze artillerie herhaald vuur, vaak van meerdere batterijen op af.
Er werden volgens de melding 40 paarden gedood, en 20 gewond. Over de menselijke slachtoffers is alleen bekend, dat in de nacht van 12 op 13 mei drie man van 9/AR 311 sneuvelden (zie boven). Zij kregen een veldgraf aan de Wageningse Afweg.

De beschoten eenheid kan ook een bespannen bevoorradingskolonne voor IR 322 geweest zijn. Dit regiment lag namelijk op 13 mei aan de voet van de Grebbeberg. Gereed om een doorbraak naar Rhenen te forceren. Daar was toen ook de gevechtspost van IR 322 ingericht.

dinsdag 26 mei 2009

Plaatsen

Het is niet mogelijk, om van dag tot dag de plaatsen aan te geven van de Duitse staven en gevechtsposten. Zelfs niet, als we ons beperken tot die van ID 207 bij Wageningen. Dat is niet eens een kwestie van veel uitzoekwerk (door het grote aantal posten en de verplaatsingen), maar van ontbrekende gegevens.
In de kop van de meldingen en bevelen staat meestal alleen het soort kwartier, de datum, en de plaatsnaam.
Soms volgt in de tekst nog wel een nadere plaatsaanduiding voor één of meer eenheden. Bijna altijd blijven ook die erg vaag. Typische meldingen zijn "O van Wageningen", of "2 km W van de Westingang van Wageningen".
De KTB's vertonen hetzelfde beeld.

Tot afdelingsniveau en op plaatsnaam zijn de meeste locaties nog te achterhalen, zoals de volgende tabel laat zien. Tussenstations binnen de dag zijn hierbij weggelaten. Waar nodig zijn de grotere eenheden uitgesplitst.

Nadere bestudering laat twee lijnen zien. Een logistieke, en een tactische.
Eenheden volgden elkaar blijkbaar op in hun kwartieren. IR 368 ging op 12 mei van Oosterbeek naar De Klomp. IR 374 uit Arnhem kwam hiervoor in de plaats. Op dezelfde dag ging IR 322 (Divisiereserve) van Bennekom/ Kortenburg, op mars naar Wageningen (gereed voor inzet). III/IR 368 kwam toen uit Ede (reserve), naar Bennekom (reserve).
Verder is te zien, dat pas later diep uit de reserves werd geput. Reden was, dat de Nederlandse gevechtskracht in het begin sterk werd onderschat. Ook raakten natuurlijk de vooruitgeschoven eenheden het eerst in gevecht.
Bij het gevecht om de Voorposten werden maar twee bataljons
(I/SS "DF", en III/SS "DF") in eerste lijn ingezet. Op 14 mei naast alle drie de bataljons SS "DF" richting Veenendaal, bovendien nog IR 322 (min I) richting Rhenen. Ook moest op 12 mei nog meer en zwaardere artillerie worden aangetrokken, om een doorbraak te forceren bij het Hoornwerk.
Uiteindelijk werd bijna alles ingezet. In de order voor 14 mei
[NIMH Coll. 401, Inv. Nr 1302], werd bovendien opgedragen, hierbij tot het uiterste te gaan. Bevolen werd tot "Rastlose Verfolgung, unter Ausnützung der letzte Marschfähigkeit von Mann und Pferd".
Er werden achtervolgingsgroepen gevormd, uit eenheden die toevallig bij elkaar waren. Het is daardoor erg moeilijk, voor 14 en 15 mei een helder beeld van de verplaatsingen te krijgen.

Duidelijk is, dat de plaats van een staf of gevechtspost meestal maar vaag werd aangegeven.
Op die regel zijn er toch wel uitzonderingen. Ook is de plaats soms nog nader te bepalen, uit elders aangetroffen gegevens.
Voorbeelden zijn:

zaterdag 23 mei 2009

Codes en seinen

In het berichtverkeer moesten codenamen worden gebruikt. Ze zijn dan moeilijk door derden te volgen. Dat was natuurlijk ook de bedoeling. Een goed voorbeeld vormt het volgend bericht [NIMH Coll. 401, Inv. Nr. 1873]. We geven het in vertaling.



In de documenten zijn gelukkig ook enkele codetabellen aangetroffen [NIMH Coll. 401, Inv. Nr. 1535, 1542]. Hieruit blijkt, dat inderdaad een "eigen" vierde afdeling van AR 207 ontbrak. Ook, dat III/AR 311 en IV/AR 256 tot ID 207 behoorden. Tenslotte, dat s Art Abt 735 en de Beob Abt 30 later werden toegevoegd. De laatste twee eenheden werden namelijk (met nog enkele andere) met de hand bijgeschreven. Een uittreksel van die tabellen volgt hieronder.


In een Bijlage [NIMH Coll. 401, Inv. Nr. 1577-1580] voor de Verbindingen op het Divisiebevel Nr. 2 wordt o.a. vastgesteld welke seinen zullen worden gebruikt. Als algemene lichtpistool-signalen waren vastgesteld:

Wit : Hier zijn wij.
Rood : Vijand valt aan.
Groen : Wij vallen aan, artillerievuur naar voren verleggen.

Dit overzicht is van belang, omdat vooral in de nacht van 11 op 12 mei signalen naar soort en plaats zijn gemeld door onze waarnemers. Die geven (behalve misschien de "witte lichten") dus aan, waar zich toen Duitse eenheden bevonden. En ook, waar de Nederlandse weerstand zó krachtig was, dat die als aanval werd gevoeld.
Gemeld werden onder meer [NIMH Coll. 409, Inv. Nr. 511016]:


Duidelijk is, dat de Grijze loods [van de Boerencoöperatie aan de Oude Haven bij Wageningen] als basis werd gebruikt. Ook, dat de Duitse troepen in de nacht van 11 op 12 mei blijkbaar nogal nerveus waren. Immers, echte "aanvallen" werden van onze kant toen en daar niet uitgevoerd.

Duitse gevechtsposten

Naar de plaats van de Duitse gevechtsposten bij de strijd om de Grebbeberg is weinig onderzoek gedaan. Uit documenten bij het NIMH in 's-Gravenhage en het BA/MA in Freiburg, kwamen onlangs enkele interessante punten boven.

Zoals te verwachten was, bleven de hogere staven (met de ondersteunende diensten) in Duitsland. Dichter bij het front werden steunpunten en vooruitgeschoven posten ingericht. Ver achter de gevechtszone, kwamen er munitiedepots, verzamelplaatsen voor krijgsgevangenen en buit, hospitalen. De gevechtsposten lagen, vertakt naar de lagere echelons, tot vlak vooraan in het gevechtsgebied. Ze volgden de fronttroepen op de voet.

Deze hoofdlijn is goed te volgen aan de hand van de gevonden Leitungsskizzen (verbindingsschetsen). De eerste is van 11 mei rond 17.00 uur, de tweede van 13 mei rond 7.00 uur. De originele schetsen [NIMH Coll. 401, Inv. Nr. 1932,1995] zijn voor de duidelijkheid nagetekend, en aangevuld met een label voor onderdeel en locatie. De verschillen tussen beide schetsen zijn:

1) IR 374 van Oosterbeek (reserve), naar de Bosrand O van Wageningen (paraat).
2) IR 368 van Ede (reserve), naar Bennekom (reserve).
3) IR 322 van Bennekom (reserve), naar GB (inzet).
4) Cdt AR 207 als artilleriecommandant opgevolgd door Arko 22.
5) Gruppe Brückner gevorderd van Elst tot vóór Ochten.


Uit de originele schetsen blijkt nog, dat er twee typen verbindingen gebruikt werden. FF = Feldfernkabel, en SF = Schweres Führungsfernkabel. De eerste was voor grote afstanden, en daarom een lichte kabel. De tweede was voor de commandovoering, en daarom een zware kabel met een groot aantal kanalen. De benodigde kabels werden gelegd door de ingedeelde verbindingstroepen. Voor een deel werd ook het Nederlandse telefoonnet gebruikt. Hoe de verbinding met "Kobold" over de Neder Rijn tot stand kwam, is nog niet achterhaald.
Er zijn drie punten die nadere uitwerking verdienen. Dat zijn:

(1) De gebruikte codes en seinen,
(2) De plaats van de gevechtsposten,
(3) De verliezen bij de artillerie door Nederlands vuur.

Die krijgen een plaats in de volgende afleveringen.

donderdag 21 mei 2009

De inzet van Duits geschut

Over de inzet van Duitse artillerie bij de Grebbeberg zijn er nog onduidelijkheden. Vast staat wel, wat X AK beschikbaar had. Uit nieuw onderzoek (ook bij www.grebbeberg.nl) blijkt het volgende.

Bij Elten stond een spoorwegbatterij (EB 674) gereed. Deze had 1 of 2 stukken 24 cm SK L/40. Dat was omgebouwd scheepsgeschut, van de vroegere Wittelsbach-klasse. Vermoedelijk is dit geschut niet gebruikt.
Het moet gereed zijn gehouden, om onze zwaarste versterkingen uit te schakelen. Daarbij kan eigenlijk alleen zijn gedacht aan Fort Westervoort en Fort Pannerden. Op die doelen bleek inzet van EB 674 niet nodig.

Het gemotoriseerd geschut werd in voorste lijn meegevoerd. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen de Heeres- en de Korpsartillerie.
X AK behoorde tot het 18e Leger. De hogere bevelseenheid was dus AOK 18 (Armee Ober Kommando 18). Aan Heeresartillerie was de zware Artillerie-afdeling (s Art Abt) 735 beschikbaar. Deze bestond uit drie batterijen van 3 stukken, 21 cm Mörser 18. In het begin was dit geschut niet ingedeeld bij X AK.
Vermoedelijk zijn bij dit Korps toch vanaf het begin twee Mörser-batterijen ingezet. Op 10 mei mogelijk al bij Westervoort. In de nacht van 10 op 11 mei in Renkum. Voor storende vuren en voor artilleriebestrijding in het vak van ID 207. Op 12 en 13 mei in het gebied van Wageningen-Bennekom. Behalve voor storende vuren en artilleriebestrijding, toen ook als directe steun voor ID 207. Op 14 mei werden de twee batterijen bij ID 227 ingedeeld. Onduidelijk is, of ze daar nog ingezet zijn.
Aan versterkingen waren bij X AK de afdelingen II/AR SS en IV/AR 256 ingedeeld.
II/AR SS bestond uit drie batterijen 10,5 cm lFH 18. Deze afdeling ging in zijn geheel met de SS-Groep mee. Ongetwijfeld is deze eenheid dan ook ingezet bij Westervoort en in Renkum. II/AR SS stond van 11 tm 13 mei op de Wageningse Berg. De afdeling is voornamelijk gebruikt voor directe steun aan I en III/SS "DF". Daarnaast ook voor artillerie- en objectbestrijding.
IV/AR 256 bestond uit drie batterijen 15,0 cm sFH 18. Hiervan werden twee batterijen ingedeeld bij ID 207. Hiervan ging 10/AR 256 mee met de Afdeling Von Scholz. Deze batterij zal dus ingezet zijn bij Doesburg, en later ook bij Renkum. Vanaf 11 tm 13 mei stond deze batterij ergens op de Wageningse Berg. Daar werd 10/AR 256 toen vooral gebruikt voor artillerie- en objectbestrijding. Een tweede batterij, 11/AR 256, ging mee met de voorhoede van SS "DF" over Westervoort naar Renkum. Op beide plaatsen zal deze batterij voor directe steun zijn ingezet. Vanaf 11 tm 13 mei stond ook deze batterij ergens op de Wageningse Berg. Ook 11/AR 256 werd toen vooral gebruikt voor artillerie- en objectbestrijding.

Er waren nog vier afdelingen artillerie. Voorzover bekend, alle bespannen. Ze volgden daarom in tweede lijn.
Bij ID 207 hoorde AR 207 als eigen artillerieregiment. Daarvan waren I, II, en III/AR 207 ingedeeld, elk met drie batterijen 10,5 cm lFH 16. Dit was oud geschut, uit WOI. De zware (bij andere AR's meestal vierde) afdeling van AR 207 kwam van een landweerregiment, AR 311. Die unit heette daarom geen IV/AR 207, maar nog III/AR 311. Deze bestond uit drie batterijen 15,0 cm sFH (lg) 13. Dat was een lange houwitser, ook uit WOI.
I/AR 207 behoorde niet tot de Divisieartillerie. De afdeling was ingedeeld bij IR 368 (Gruppe Von Oesterreich) naar Doesburg. Van daaruit werd de groep naar Ede gezonden. Omdat deze afdeling pas laat op de dag aankwam in Doesburg, is die daar vermoedelijk niet ingezet. In de volgende dagen wel in Ede, in het vak van ID 227.
II/AR 207 was wel onderdeel van de Divisieartillerie (Gruppe Metger). De afdeling legerde op 10 mei in Loerbeek in het Montferland, en ging op 11 mei over Westervoort naar Oosterbeek. Op 12 mei ging de afdeling door naar Heelsum. Ze was paraat ("bereitgestellt"), maar is op één batterij na niet meer in actie gekomen. Die, 5/AR 207, werd op 12 mei overgezet naar de Betuwe, toegevoegd aan Gruppe Brückner.
III/AR 207 was eigenlijk ook geen onderdeel van de Divisieartillerie. Deze afdeling ging mee met IR 322 (Gruppe Neydholt). III/AR 207 legerde op 10 mei in Didam, en werd daarna óf rechtstreeks, óf over Bennekom naar Wageningen gezonden. Op 11 mei kwam deze afdeling daar al in actie, zij het mogelijk later dan gepland. Volgens een aantekening in het KTB van ID 207, kon op 12 mei niet op de geplande tijd met de aanval worden begonnen. Dat kwam, mede door het "verspäteten Eintreffen[s] der zum Teil [!] pferdebespannten Abteilungen der Artillerie". De afdeling ging waarschijnlijk in de nacht van 11 op 12 mei naar een nieuwe stelling in het gebied van de Wageningse Berg.
III/AR 311 was op 11 mei in Oosterbeek aangekomen. Ze verkende daarop stellingen O van Wageningen, voor de inzet op 12 mei. Vermoedelijk werd deze afdeling in de nacht van 12 op 13 mei verplaatst, naar een stelling W van Wageningen. Daarbij vielen er aan de Wageningse Afweg drie doden, en een onbekend aantal gewonden. Als gevolg van verliezen die nacht, moesten ook bij deze afdeling 60 paarden worden vervangen. Dit wijst er op, dat III/AR 311 toen zwaar onder Nederlands artillerievuur gekomen is.

Conclusies uit het nader onderzoek zijn, dat:
(1) Een flink deel van de Duitse artillerie verouderd was (nog uit WOI stamde).
(2) De Divisieartillerie (ruim opgevat) nog niet gemotoriseerd was.
(3) Deze pas in de loop van de gevechtsdagen bij de GB aankwam.
(4) Die daarbij nog voor een deel in reserve bleef, of elders ingezet werd.

donderdag 14 mei 2009

10 mei 1940 (A-Tag)

Op 10 mei 1940 (A-Tag) stonden de Duitse troepen gereed om de grens te overschrijden. Bevel daarvoor volgde om 3.15 uur (X-Zeit). Het heette, dat de Brits-Franse troepen in België, het plan hadden om Duitsland binnen te vallen. De eigen opmars moest afrekenen met die dreiging. Van belang was ook, dat ons leger geen hulp kreeg. Daarom was een snelle doorstoot naar Utrecht aan X AK opgedragen.
Eerste taak was, minstens één brug over de IJssel onvernield in handen te krijgen.
In het grensgebied N van de Rijn overschreden daarom twee kolonnes onze grens. De eerste, NW van Elten, had de bruggen bij Arnhem als doel. De tweede, NW van Anholt, de schipbrug bij Doesburg.
Een derde eenheid stond aan de grens W van Hüthum (tegenover Lobith). Deze moest de zuidflank van ID 207 beveiligen, over Elst oprukken, en naar Ochten-De Spees verkennen.

In de spits van de eerste kolonne vertrok Pantsertrein 7, op zichtafstand gevolgd door de Troepentreinen 7a en 7b. Hierin werd de Groep "Zugspitze" vervoerd (Cdt Neumann). De kern bestond uit het bataljon I/IR 374, en de compagnie 10/IR 374. Versterkt met extra infanterie- en pantserafweergeschut, en een pionierseenheid, met het nodige materiaal voor rivierovergang. Deze voorhoede kreeg ook een radiogroep mee.
De eenheid kwam tegen 5.00 uur voor de versperringen te staan bij Westervoort. De bruggen werden enkele minuten daarna opgeblazen. De pantsertrein kwam zwaar onder vuur en kreeg meerdere voltreffers. De groep werd toen ingezet om de rivierovergang van de navolgende SS-Groep te dekken. Daarna kreeg de infanterie opdracht om Arnhem aan W- en N-zijde te beveiligen. De versterkingen gingen naar de SS-Groep.

De SS Groep (Cdt Keppler) was volledig gemotoriseerd. De kern bestond uit bataljons I en III/SS "Der Führer". Naast een brugkolonne en een radiogroep, was hierbij ook zware artillerie ingedeeld. Die bestond uit een batterij 15 cm houwitsers, 11/AR 256. De groep ging bij Babberich de grens over naar Westervoort.
Een stoottroep motorrijders en pioniers werd met drijfzakken en rubberboten onder hevig vuur de IJssel overgezet. Versterkingen werden nagestuurd. Na brugslag kon de hoofdmacht volgen. Over Arnhem ging het toen naar de Grebbeberg. Door wegversperringen en gevechten met 4 RH, liep deze groep grote vertraging op. Men kwam deze dag niet verder dan Renkum.

Bij Anholt kwam de Groep Von Scholz de grens over (Cdt Von Scholz). Ook deze was volledig gemotoriseerd. De kern bestond uit het bataljon II/SS "DF". Aan artillerie was 10/AR 256 een batterij 15 cm houwitsers ingedeeld, met de Staf /AR 256. Voor de verbindingen kreeg men twee radiogroepen mee.
De opmars ging over Gendringen en Doetinchem. De bruggen over de Oude IJssel bleken alle vernield. Even voor 8.00 uur werd Doesburg bereikt. De schipbrug was met een meegevoerd brugdeel snel hersteld. Maar pas na zware gevechten lukte het door te breken, en de hoogten bij Ellecom-De Steeg te nemen.

Vanuit hetzelfde gebied vertrok ook de eerste niet gemotoriseerde eenheid. Dat was de Groep Von Oesterreich (Cdt Von Oesterreich). Als kern had deze IR 368. Aan artillerie had die I/AR 207 mee, een bespannen afdeling 10,5 cm houwitsers.
Deze groep ging op 10 mei nog over de IJssel, en legerde in het gebied Dieren-Ellecom-De Steeg. De volgende dag werd de eenheid over Arnhem en Oosterbeek naar Ede gezonden.

Uit het grensgebied bij Hüthum vertrok het Radfahr Aufklärungs Schwadron 207 (Cdt Diest) naar Elst.
Deze met fietsen uitgeruste verkenningsgroep bereikte rond 10.00 uur het Pannerdens Kanaal. Zij liet volgens opdracht Fort Pannerden links liggen, en stootte zo snel mogelijk door naar Elst.

De rest van de divisie schoof hierachter op, naar Westervoort en Doesburg.

De Groep Pioniers 207 (Cdt Hinze) werd uit Emmerich naar Westervoort gestuurd voor brugslag. De pontonbrug was tegen 16.00 uur gereed. Daarna kon het zware materieel en de hoofdmacht de IJssel over.

In Emmerich stond IR 322 (Cdt Neyholdt) gereed. Met een bespannen afdeling 10,5 cm houwitsers, III/AR 207.
De groep werd voorlopig naar Didam gezonden. In de nacht van 10 op 11 mei kon deze achter de pantserjagers de brug bij Westervoort over. De volgende dag werd de infanterie doorgezonden naar Bennekom. De artillerie ging naar Oosterbeek (bij de Groep Metger).

De Panzerjäger Abteilung 207 (Cdt Brückner) vertrok uit Anholt naar Doesburg. De afdeling was bestemd om de bruggen over IJssel en Neder Rijn vast te houden. Daar deze vernield waren, wachtte men rond Angerlo op nieuwe instructies. De afdeling kreeg opdracht na de SS-Groep over Didam en Westervoort naar Oosterbeek te gaan. Hierna werd de groep naar de Betuwe gezonden. Met de nieuwe opdracht om Fort Pannerden te nemen, en het gebied oost van Elst van vijand te zuiveren.

Als Divisiereserve stond o.a. nog de rest van IR 374 (Cdt Klemm) gereed, tussen Haldern en Wertherbruch. Dit regiment schoof eerst op naar Bienen. Van daaruit naar Elten-Emmerich.
Op 11 mei werd deze eenheid naar Arnhem gedirigeerd. Een dag later kreeg II/IR 374 opdracht zich bij de Groep Brückner te voegen, samen met 5/AR 207 van de Groep Metger. Deze versterkingen werden toen bij Oosterbeek met bootjes de Neder Rijn overgezet. Dat kostte vele uren.

De Divisiereserve (Cdt Metger) bestond uit drie voertuigkolonnes van ID 207, de divisiestaf, de rest van de verbindingsafdeling, en de divisieartillerie. De artillerie omvatte Staf/AR 207, II/AR 207, III/AR 311. De gehele groep marcheerde te voet en te paard.
De Groep Metger was gereedgesteld tussen Elten en Emmerich. Na een mars van 50 km bracht men de nacht door, in afwachting van verdere bevelen. De groep legerde in het bedekt terrein van het Montferland. Juist over de grens, tussen Beek, Stokkum, en 's-Heerenberg. Op 11 mei werd de opmars vervolgd naar Oosterbeek. Alleen de Staf/AR 207, en een dag later ook III/AR 311, kwamen nog in actie bij de Grebbeberg.

Tenslotte had X AK nog een gemengde Korpsreserve (Cdt Büchs). Deze marseenheid werd geleid door Artillerie Kommandeur 22.
Ze omvatte op 10 mei o.a. bataljon I/SS Leibstandarte "Adolf Hitler", en de Beobachtungs Abteilung 30 (bij Bocholt). Verder Eisenbahn Batterie 674 (bij Elten), en Bau Bataillon 37, min 2 (bij Rees).
Hierna ging SS "AH" naar AOK 18. Maar X AK kreeg ook enkele versterkingen. Dat waren: Strassenbau Bataillon 576, Schwere Artillerie Abteilung 735 (21 cm Mörser), Rheinschutzabteilung 1, en enkele Landesschutz-eenheden.
Spoorwegbatterij 674 kwam vermoedelijk niet in actie.
Van de versterkingen kreeg Bau Bat 576 opdracht versperringen te ruimen, en o.a. een verbindingsweg tussen ID 207 en ID 227 (Arnhem-Apeldoorn) aan te leggen. De Mörsers werden op 12 en 13 mei ingezet bij ID 207, daarna kwamen ze voor ID 227 beschikbaar. De Landesschutz-eenheden waren nodig voor het bewaken van vitale punten, krijgsgevangenen, en oorlogsbuit. Verder is onduidelijk, wanneer en waarop de nieuwe eenheden ingezet werden.

maandag 4 mei 2009

Het Duitse krijgsplan

Vroeg in de ochtend van 10 mei 1940 overschreed het Duitse leger onze grenzen. We waren in oorlog met Duitsland. Engeland en Frankrijk werden onze bondgenoten.

Het krijgsplan van X AK ging ervan uit, dat Nederland snel zou terugtrekken op de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHWL).
De Grebbelinie werd als een voorpostenlinie beschouwd. Daar werd geen hardnekkige verdediging, maar alleen een vertragend gevecht verwacht. Er waren dagen nodig, om de inundaties in de NHWL te stellen. We hoopten dan ook op tijdige Britse en Franse hulp.

Het laatste vormde de (kromme) rechtvaardiging voor de Duitse inval. Het Duitse hoofdkwartier wilde voorkomen, dat de aanval hier op versterkte tegenstand zou vastlopen.

X AK droeg zijn twee divisies (ID 207 en ID 227) op, zo mogelijk een IJsselbrug ongeschonden te nemen. ID 227 in het N deel van de IJssel, stroomafwaarts van Doesburg tm Zwolle. ID 207 vanaf Arnhem tm Doesburg.
Plan was, al op de eerste dag door te stoten naar Amersfoort (opdracht voor ID 227), resp. naar Doorn (opdracht voor ID 207). Dat was zeer ambitieus.

De opzet was misschien wel gelukt, als alles op rolletjes was gelopen. Snelheid, misleiding, en overval waren de ingezette troeven.

ID 207 stond gereed in het gebied tussen Elten, Bocholt, en Wesel. Voorop een pantsertrein, daarachter de gemotoriseerde eenheden, nog verder naar achteren de troepen te paard en te voet, met de reserves.

De Pantsertrein had een versterkt bataljon infanterie, plus nog een (versterkte) compagnie, en een verbindingseenheid aan boord. Hun opdracht was, over Westervoort door te stoten naar Ede. Dan zo snel mogelijk een bruggenhoofd te vormen bij Rhenen, in de rug van de Grebbelinie. Het hoge gebied bij Doorn te bezetten, en met de pantsertrein te verkennen richting Utrecht.

Achter de Pantsertrein stonden twee SS-groepen gereed. De eerste (simpel "SS-Gruppe" genoemd, onder commando van de regimentscommandant, Standartenführer Keppler) had als kern twee bataljons (I en III) van het SS-regiment "Der Fuhrer". De tweede groep ("Gruppe Von Oesterreich") had als kern het tweede bataljon (II), aangevuld met een compagnie infanterie- (13e compagnie), resp. pantserafweergeschut (14e compagnie).
Deze twee gemotoriseerde groepen moesten het spits afbijten. Ze kregen naast enkele batterijen artillerie, ook pioniers, brugslagmateriaal, en verbindingseenheden mee. Hun doel was, om nog dezelfde dag over Arnhem en Doesburg door de Grebbelinie te komen.

Overvalcommando's moesten sleutelpunten veilig stellen. Zo was een actie gepland onder de naam "Trojanisches Pferd" (Paard van Troje). Een commando-eenheid verborgen in een Rijnaak, kreeg hierbij opdracht de bruggen bij Nijmegen te veroveren. Die overval ging niet door, omdat scheepvaartverkeer 's nachts stilgelegd werd. Een andere groep, bij Didam aangehouden, had de brug bij Zutphen als doel. Ook werd een groep "Polen" gearresteerd. In Ede zijn die weer spoorloos verdwenen. Mogelijk hadden zij als opdracht het spoorwegkruispunt, zo'n 3 km Z van Scherpenzeel, te bezetten.

Ons telefoonnet moest zoveel mogelijk intact blijven. Dat was nodig voor de eigen verbindingen. Maar ook, om misleidende bevelen te geven aan Nederlandse eenheden.

Zware middelen werden niet geschuwd, om plaatselijke weerstand te breken. Zo werd Fort Pannerden eerst voorbijgetrokken, maar op 11 mei alsnog aangepakt. Het fort werd onder zware druk opgegeven. Na dreiging met zware artillerie en Stuka's. Dat gevaar leek de commandant serieus genoeg, om tot overgave te besluiten.

Er was betrekkelijk weinig artillerie vooraan meegegeven.
Bij SS "Der Führer" was II/SS AR ingedeeld, een afdeling 10 cm (veldhouwitsers). Verder waren twee batterijen 15 cm (veldhouwitsers) ingedeeld, en nog twee of drie batterijen 21 cm geschut (Mörsers), als Korpsreserve beschikbaar.

Vooraan stond wel nog zeer zware artillerie. De Eisenbahnbatterie 674 (24 cm spoorweggeschut, met een dracht van 20 - 26 km) was gereedgesteld bij station Emmerich. De vuurstelling was ingericht enkele km ZO van Elten.
Het doel van dit geschut is onduidelijk. Gezien de dracht komen alleen Fort Westervoort en Fort Pannerden als lonende doelen in aanmerking. Maar daar is deze batterij niet (meer) op ingezet.

Deze gegevens komen uit divisiebevelen en wat aanvullende stukken. Hierin staat nog een actie te water gepland. Een aanval in de rug van de Grebbelinie, met rubbervlotten en bootjes over de Neder Rijn.
Mogelijk was dit de opdracht van het flottilje, dat door de rivierbatterij op 12 mei rond 8.00 uur werd verjaagd bij Druten op de Waal.

Al met al bleken de door X AK gestelde doelen voor deze dag niet haalbaar.
-De pantsertrein werd tegengehouden door de opgeblazen bruggen bij Westervoort.
-Het kostte nog uren, voordat daar en bij Doesburg een overgang werd geforceerd.
-Daarna werden de voorste (gemotoriseerde) eenheden gewikkeld in vertragende gevechten met de lichte troepen van (in dit gebied) 4 RH.
-De Duitse opmars werd verder gehinderd door wegblokkades. Versperringen moesten worden opgeruimd, opgebroken wegen hersteld, en noodbruggen gelegd.

De SS-groep kwam hierdoor pas in de nacht van 10 op 11 mei in Renkum aan, en ging daar tot legering over. Over Wageningen werd de volgende dag de aanval op de voorposten bij de Grebbeberg geopend.