vrijdag 20 april 2012

IJle linies ?


Onbeantwoord bleef nog de vraag, hoe sterk de verdediging aan de Grift eigenlijk was. Krijgshistorische werken noemen de linies (die in mei 1940 nog gedeeltelijk onvoltooid waren)  zonder uitzondering "ijl" en "zonder diepte". Toch werden aan de IJssel en Maas Duitse overtochtpogingen keer op keer afgewezen. Aan de Grift slaagde een stormaanval wel meteen (maar na grondige voorbereiding, geleerd door ervaring ?).
Foto's en beschrijvingen in "De Strijd", deel III/2B tm 2E (1953), maken duidelijk, dat de militairen zich in die "zwakke" linies over het geheel genomen krachtig verdedigden. De gevechtsposities daar kwamen wel plaatselijk onder zwaar vijandelijk vuur. Heel wat kazematten kregen één of meerdere treffers in het schietgat. Pantserkoepels werden doorboord. Zelfs rivierkazematten konden door vijandelijk vuur worden uitgeschakeld. Een enkele B- of  S-kazemat (nadere uitleg volgt) werd zelfs gewoon in puin geschoten.
Aan de Grift werden veel minder zware vernielingen vastgelegd ("De Slag aan den Grebbeberg", Militaire Spectator 1940/1941, pag. 157 - 160). Klopt dat wel, en hoe is dat verschil dan te verklaren ?

Eerst wat nadere gegevens. De bevelvoerend generaal van Heeresgruppe B, Generaloberst Fedor von Bock, gaf de chefs van 207. ID het advies, om de artillerie ver vooraan te zetten. Kazematten te bestrijden met puntvuur van een daarvoor naar voren gebracht stuk. Dat recept was waarschijnlijk niet voor de veldartillerie bedoeld. Die was voor directe beschietingen niet zuiver genoeg, en bleef bij Wageningen ook nog lang in veilig gebied. Minstens 7 - 8 km van de doelen. Waarschijnlijk had Von Bock de 3,7 cm Pak typen 18 en 36 en het 8,8 cm Flak typen 18, 36, en 37 op het oog.
Beide wapens waren vlakbaangeschut. Met een zeer zuiver schot en genoeg doorslagvermogen op betonnen versterkingen. Het Pak presteerde daarbij duidelijk minder. Dat wapen had alleen uitwerking op de zwakke punten van een kazemat. Het schoot duidelijk tekort bij bestrijding van zwaar gepantserde tanks. Het werd daarom wel "Heeresanklopfgerät" genoemd (Lüdeke, "Deutsche Artillerie-Geschütze". Pag. 48). Authentieke Duitse documenten (bekend bij II./SS AR en vermoedelijk bij alle artilleristen van het Duitse leger) gaven hierover als karakteristiek (NIMH Coll 410, Praagse Collectie. Inv Nr 75-004, 75-093, 75-096):

* De le FH kon met pantsergranaat en 5. of  6. Ladung tot 600 m van het doel maar 60 mm doordringen in een wand van gewapend beton

* Om een kazemat van gewapend beton te doorboren, waren met het 3,7 cm Pak voor een wand van 1,75 m dik gemiddeld 70 schoten nodig op afstand tot 100 m en op afstand tot 200 m gemiddeld 100 schoten

* Het 3,7 cm Pak kon tot 100 m van het doel een pantserkoepel van 4 cm dik [nikkelstaal ?] doorslaan *]
* Het 8,8 cm Flak kon tot 800 m van het doel een wand van 2 m dik gewapend beton doorslaan

 De Nederlandse kazematten waren van gewapend beton (Type B = beton, flankerend; Type S = stekelvarken, frontaal; Type G = gietstalen koepel gevat in gewapend beton). Ze moesten tenminste langdurige beschietingen van geschut kaliber 12 cm en enkele treffers kaliber 15 cm kunnen verdragen, d.w.z. de sterktenorm was W 12 - 15. De meest voorkomende typen waren G en S. Hiervan de volgende tekeningen.
Uit een eigen telling blijkt, dat aan de Maas minstens 29 kazematten van B- (7 x), S- (15 x), of G- (7 x) type werden beschadigd door vijandelijk vuur. Voor zover in de Groene Serie aangegeven werd welk wapen daarvoor verantwoordelijk was, waren dit meestal de 8,8 cm Flak (8 x) en het 3,7 cm Pak (8 x). Enkele keren werd mitrailleur- of artillerievuur genoemd (2 x). Het meest kwetsbaar bleken de S-kazematten, door treffers in het schietgat, schietgatraam, of schietgatblind (10 x). Dat de S-kazematten daar zeer kwetsbaar waren voor genoemde typen vlakbaangeschut, gaven ook H.R Visser en J.S. van Wieringen aan in hun "Kazematten in het Interbellum" (2002). Pag. 113.
Volgens dat gezaghebbend boek (Pag. 112, 113) voldeed de S-kazemat (stekelvarken) niet helemaal aan de W 12-15 norm. Hiervoor had de voorwand 100 cm, de achterwand 75 cm en het dak 80 cm dik gewapend beton moeten zijn. Die dikten waren bij het stekelvarken duidelijk minder, resp. 80, 60 en 80 cm. De G-kazematten waren gevat in gewapend beton en hadden een koepel van 10 cm dik nikkelstaal.
De opstellingen aan de Grift waren verdeeld over een lengte van ongeveer 3 km, van Grebbesluis tot Kruiponder. In het Hoornwerk waren 3 S-kazematten gebouwd (S12 tm S14), langs de Grift 5 G-kazematten (G19 tm G23) beide typen voor het afgeven van frontaal vuur.
De linies waren verdicht met veldversterkingen, gebouwd in hout en gedekt met grond (waar mogelijk 2 - 3 m zand). Een schets van zo'n veldversterking is te zien op http://geschutopdewageningseberg.blogspot.com/2011/12/het-dagboek-van-mijn-oom-2.html. Een foto van dezelfde stelling op http://www.grebbeberg.nl/index.php?page=photo&pid=2932  Zelfs deze stellingen waren minstens scherfvrij. Alleen herhaalde voltreffers zouden de versterking kunnen vernielen. De 10,5 cm houwitser maakte in zand een krater van ongeveer 2 m diep, een 15,0 cm houwitser een krater van ongeveer 3 m diep.

Nu een mogelijk antwoord op de vraag, waarom er zulke grote verschillen tussen de (gefotografeerde) schade aan de kazematten aan IJssel, Maas, en Grift waren.
Een eerste verklaring vormt het wel of niet voorhanden zijn van 8,8 cm Flak. Voor zover bekend, was dit wapen alleen aan de Maas in ruime mate voorhanden, met ongeveer 6 stukken per infanteriedivisie **]. 207. ID had (bij Flakgruppe Niederstrasser, kern een Kp. 2,0 cm MG van II./Flak Rgt.241) slechts één stuk 8,8 cm. Dat bleef waarschijnlijk voor luchtdekking van de rivierovergangen bij Westervoort achter.
Een tweede verklaring vormt het rivierprofiel. De Maas is vrij uniek, omdat dijken voor een deel ontbreken. De rivier is dan ingesneden in het land. De IJssel had hoge winterdijken aan beide zijden. De Grift had maar één kade, aan de westzijde. Hoog opgezet, zodat de versterkingen maar een klein trefvlak boden. Volgens Duitse verkenningen (NIMH Coll 400, Washington Papers. Inv Nr 1.1082) was de gemiddelde breedte van:

Maas 110 - 150 m
IJssel   75 - 165 m

De Grift was maar ongeveer 6 m breed, gemiddeld 2 m diep ("Denkschrift", pag. 126).
Belangrijk punt is, dat het vlakbaangeschut vooral aan de Maas, en blijkbaar in mindere mate aan de IJssel (door de hoge dijken en het bredere winterbed ?), tot aan de kritische afstand - van maximaal 500 m voor het Pak en mogelijk het dubbele voor de Flak - op beoogde doorbraakpunten gedekt aan te voeren en op te stellen was.
Een luchtfoto van het voorpostengebied (WUR, Speciale Collecties, Luchtfoto's 1939-40. Nr 1717) en een kaartje van Nierstrasz ("De Strijd", Deel III/3, Schets/Kaart C4) maken duidelijk, dat dit aan de Grift bijna nergens kon. Gedekte nadering tot korte afstand met vlakbaangeschut was eigenlijk alleen bij het Hoornwerk mogelijk.


*] Volgens een bekend handboek zelfs meer. Met de standaard pantsergranaat op 100 m bij loodrechte inslag 50 mm. Op 500 m idem nog altijd 36 mm. (V.I. Hogg, "German Artillery of World War Two" (2002). Pag. 189).

**] In de Kriegsgliederung van XXVI. AK (Stand 1.5.40) werd aangegeven dat dit Korps beschikte over de afdeling Flak-artillerie I./49 (3 Kp. van elk 4 st 8,8 cm Flak en 2 Kp. van elk 12 st  2,0 cm MG). Op een bijlage "Kräfteverteilung und Unterstellungen" bij Gen.Kdo.XXVI. AK van 15.2.40, was bij 254. en 256. ID vermeld: "Auf Zusammenarbeit angewiesen mit I./Flak 49". In het overzicht van deze eenheid op Lexikon der Wehrmacht staat ook, dat deze eenheid 10 kazematten aan de Maas vernielde: http://www.lexikon-der-wehrmacht.de/Gliederungen/ArtillerieLW.htm

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reactie