maandag 16 april 2012

Het "falen" van 2 AMC

Openstaande vraag bleef onder meer, hoe het kwam dat 2 AMC (de geluid- en lichtmeetcompagnie van II LK) zo weinig bruikbare meetgegevens leverde. De top van II LK (Genmaj Harberts, Kol Bartels) gaf het "falen" van 2 AMC als voornaamste verklaring voor de matige resultaten bij het bestrijden van vijandelijke artillerie. Genmaj tit. b.d. Nierstrasz nam dat oordeel over met een "omdat de gegevens van de Artilleriemeetcompagnie, die door verschillende factoren niet aan haar doel beantwoordde, te vaag waren". Voor het oordeel van de genoemde personen spreken de volgende citaten voor zich:

"De resultaten van de artillerie-meetdienst (zowel lichtmeetdienst als geluidmeetdienst) zijn zeer gering geweest. Slechts zelden is deze dienst er in geslaagd, de plaats van vijandelijke batterijen te bepalen met een zodanige graad van nauwkeurigheid, dat zij onder vuur genomen kon worden zonder dat dit tot munitieverspilling [!] aanleiding gaf". (Genmaj Harberts, Aantekeningen C-II LK. NIMH Coll 409, 502-003).
"Ik weet, dat Majoor Landzaat steeds heeft aangedrongen op bestrijding van vijandelijke artillerie. Ik heb in verband hiermede vliegtuigen aangevraagd. Behalve op zichtbare vijandelijke artillerie kon ik geen artillerie bestrijden wegens gemis aan voldoende kennis omtrent haar opstelling. De inkomende berichten en meldingen hier omtrent waren daartoe veel te vaag." (Kol Bartels, Verklaring 31 maart 1947. NIMH Coll 409, 502-013).
"Hoewel de Duitsers in de omgeving van Wageningen met zes [?] afdelingen vuurden, heeft een doelbewuste bestrijding daarvan niet plaats gehad, omdat de gegevens van de Artilleriemeetcompagnie, die door verschillende factoren niet aan haar doel beantwoordde, te vaag waren, om daarop de bestrijding te kunnen baseren. " (Genmaj tit. b.d. Nierstrasz, "De Strijd op Nederlands grondgebied". Deel III/3, pag. 441).

Dit duidelijk, maar zwak gemotiveerd verwijt naar 2 AMC was, zoals nu wel kan worden vastgesteld, niet terecht.
Het klopt wel, dat 2 AMC weinig of geen bruikbare meetresultaten opleverde. Eerder was daar veel meer van verwacht. Achteraf gezien waren de mogelijkheden zwaar overschat. De verwachte (beloofde?) nauwkeurigheid was op geen stukken na haalbaar. Oorzaken daarvoor waren:

(1) De eerste waarnemingen werden door Nierstrasz ook niet altijd zo helder gepresenteerd, mogelijk speelden hierbij verkeerde eerste interpretaties mee
(2) De meetgroepen waren nieuw en hadden nog weinig practische (veld-) ervaring op kunnen doen
(3) De techniek werkte niet onder alle omstandigheden goed genoeg om nauwkeurige bepalingen te leveren
(4) De posten waren ingericht op kwetsbare plaatsen en lagen teveel georiënteerd op het vak van IIe Divisie
(5) De meetregels waren te strak (ze eisten minstens drie onafhankelijke metingen, die waren niet te krijgen)

Elk van deze punten krijgt hierna de nodige toelichting.

Ad (1)
De eerste waarnemingen op vijandelijke artillerie waren onduidelijk. Ging het om veldartillerie, of om licht infanteriegeschut ? Soms zijn de waarnemingen (achteraf gezien) zo goed als zeker verkeerd geïnterpreteerd. Waar het dan in de informatieketen mis ging, is meestal niet meer vast te stellen.
Het werk van Nierstrasz reflecteert de verwarrende eerste waarnemingen. Een enkele keer werden die nog achteraf gecorrigeerd. Waar dat niet gebeurde, bleven wel eens tegenstrijdige of onjuiste dingen staan. Als voorbeeld twee passages uit dit werk ("De Strijd", Deel III/3. Pag. 175 en 168). Daar is te lezen:

"In de ochtend van 11 mei te ongeveer 2.00 à 2.30 begon een artilleriebeschieting van de vps. [voorpostenstrook], tengevolge waarvan spoedig enige verbindingen onbruikbaar werden geschoten, die ten dele konden worden hersteld. [..] Spoedig [?] verscheen de vijand voor het gehele voorpostenvak en opende hij het vuur; daarbij bleek dat de tegenstander (behorende tot de SS-Standarte "Der Führer"), goed gesteund door artillerie [?] en infanteriegeschut, zeer driest optrad en uitstekend van het terrein gebruik maakte.
Vijandelijke artillerie werd gemeld bij de samenkomst van Grebbedijk en kunstweg Grebbe - Wageningen, waarna de voorpostencommandant een voorbereid vuur aanvroeg, dat met enige correctie werd afgegeven door 1-I-8 RA [..]."
"Aangezien uit de berichten was gebleken, dat de vijand in de avond van 10 mei te Ede en Wageningen was aangekomen, werden te 1.45 uur, op bevel van de LKC, door I-12 RA storende vuren afgegeven op Ede [..], Bennekom en Lunteren en van 2.30 - 2.55 door II-19 RA op Wageningen.
De Duitsers zetten reeds vroeg in de morgen de aanval in op de voorposten, terwijl zij de hoofdweerstandsstrook van 8 RI en daarna ook het Z. deel van 19 RI onder storend artillerievuur namen".

Duidelijk is hiermee, dat beide partijen in de nacht van 10 op 11 mei slechts enkele storende vuren afgaven. Niet goed wordt aangegeven, dat de aanval op de voorpostenstrook (ingezet rond 8.00 uur) vooral zal zijn gesteund door infanteriegeschut, dat enkele van de daar opgestelde zware wapens onbruikbaar schoot of tot terugtrekken dwong.  Dat was, zoals in verschillende Nederlandse gevechtsverslagen werd opgetekend, inderdaad in de Westrand van Wageningen opgesteld. De "gewone" artillerie stond (volgens de KTB's) in die fase van de strijd nog oost van Wageningen. Naar nu bekend is, op de Wageningse Berg en in Renkum. Aan artillerie waren toen voor directe steun alleen II./SS AR en III./207.AR beschikbaar. Lichte veldhouwitsers, kaliber 10,5 cm. De twee 15 cm-batterijen van IV./256. AR gaven in de ochtend storende vuren af, vooral gericht op vermoede stellingen van vijandelijke [onze] artillerie. Rond de middag werd ook de hulp van deze twee batterijen ingeroepen om de strijd in het voorpostengebied te steunen. De gegevens over IV./256. AR komen uit het oorlogsdagboek van deze afdeling.

Een voorbeeld van duidelijk foutieve interpretatie is de melding van 2 AMC (Verslag GMA, NIMH Coll 409, 502-015) van vijandelijk geschut op de Dunoberg (bij Heveadorp, tussen Heelsum en Oosterbeek). Die melding kan worden gekoppeld aan enkele aantekeningen in het berichtenboek van  II LK (Bevelen en Berichten II LK, NIMH Coll 409, 502-001. Pag. 4 en 9.):

"9.15 [uur:] AID meldt, dat Grebbeberg onder zwaar avu ligt. Opdracht aan LKAC, die vij bt. op te sporen en onder vuur te nemen.
9.30 [uur:] LKAC meldt, dat volgens AMC de vurende vij zw.bt. op een afstand van 22 km ligt, dus buiten ons vuurbereik. [..]
Algemene indruk van de LKC [Genmaj Harberts] in de avond van 11 mei. Tegenover II LK vermoedelijk nog slechts zwakke troepen, in hoofdzaak tegenover het Grebbe-acces. Aantal batterijen vermoedelijk vrij gering, doch zeer beweeglijk, waardoor plaatsbepaling door AID slechts bij uitzondering lukt. Aanwezigheid van vij. 15 cm batterijen staat vrijwel vast, evenzo de aanwezigheid van minstens één batterij met grote dracht (15 cm l?)."

Bij het laatste dacht de LKC vermoedelijk aan de 15 cm K 16, inderdaad met 22 km dracht. Dergelijke kanonnen waren niet bij 207. ID ingedeeld. Vermoedelijk werd het geschut te Renkum gepeild.

Merkwaardiger nog is een andere melding van de GMA (als voren):

"In de nacht van 10 op 11 mei vielen schoten in de buurt van AWAR [een voorwaarschuwingspost bij Achterberg]. De mondingsknallen waren zwak. Bij de peiling sloeg alleen Ga en Ge [twee microfoonposten] uit, de gepeilde richting liep Zuid langs Wageningen in de richting van Nijmegen."

Denkbaar is, dat in dit geval inslagen van geschut van 207. ID dat dichterbij stond, gekoppeld werd aan geluid van vurend geschut uit de sector van XXVI. AK.
Een en ander geeft al aan, dat 2 AMC het niet gemakkelijk had.

Ad (2)
Voorzover bekend, waren de meetcompagnieën vrij nieuw. Het Voorschrift AMC verscheen in 1937, dat voor de Licht- en geluidmeetdienst in 1938, de Ontwerp handleiding voor de Artillerie-Inlichtingsdienst pas in 1939.
Elk legerkorps zou een eigen AMC krijgen. In mei 1940 was de vierde (I LK had er toen geen) blijkbaar nog in opleiding. Dat verklaart in elk geval de uit de pas lopende koppeling bij IV LK:
II LK met 2 AMC, III LK met 3 AMC, IV LK met 1 AMC (afgestaan door I LK ?).
Er werd ongetwijfeld in het veld enige meetervaring opgedaan. In elk geval werd geoefend op het schietterrein bij Oldebroek (LbO).

Ad (3)
Theoretisch waren licht- en geluidmeting onder normale omstandigheden nauwkeurig genoeg.
* Bij lichtmeting (LMA) een fout van 25 m in de breedte, 50 m voor de lengte
* Bij geluidmeting (GMA) een fout van 50 m resp. 100 m
Daarbij werd aangetekend, dat de nauwkeurigheid van de GMA ook afhankelijk was van windrichting en - snelheid: "Heeft het geluid 6 m [per seconde] of meer tegenwind, dan kan in het algemeen niet meer worden gerekend op de mogelijkheid van meten boven de 7.000 m." (Voorschrift LMA, blz. 8).
Geluidmeting kon verder door eigen vuur in de nabijheid worden gestoord (daarover klaagde 2 AMC ook tijdens de gevechtsdagen). Bij lichtmeting werd waarneming bemoeilijkt door gebruik van rookloos buskruit, door maskering van de opstelling en mondingsvlam, door terreinhindernissen als bomenrijen, en door atmosferische omstandigheden (nevel).
De meetmiddelen van de artilleriewaarnemingsposten waren nog vrij primitief. Voor lichtmeting de 8 x vergrotende kijker op statief met kompasring, voor geluidmeting de knaltijdmeting (verschil tussen lichtflits en geluid van het schot, gemeten met stopwatch). De meetgroepen van 2 AMC beschikten wel over professionele apparatuur.

Ad (4)
De posten van LMA en GMA lagen vooral in de oost- en noordrand van de Utrechtse heuvelrug, tussen de oostpunt van de Grebbeberg en Veenendaal. De posten voor lichtmeting (aangegeven locaties zijn: voorrand van de Grebbeberg, Dierenpark, Levendaalse weg, Groene Bank, Koerheuvel, kruising bij Berg en Dal) lagen bijna alle op kwetsbare plaatsen. De posten voor geluidmeting lagen waarschijnlijk op een lijn dicht achter (zuid van) de voorwaarschuwingsposten: IWAR bij Veenendaal, AWAR bij Achterberg.
De bekende posities wijzen erop, dat de meetbasis niet noord-zuid liep, maar veel meer noordwest-zuidoost. Dat betekent, dat moeilijk snijpunten te krijgen waren. Dat bleek ook in de practijk, gegeven de opmarsrichting en opstelplaatsen van de Duitse artillerie. De keuze van de lichtmeetposten werd min of meer gedicteerd door het terrein (hoge plaatsen aan de rand van de heuvelrug). Voor de geluidmeetposten was vrijere keuze mogelijk. Vergelijk het volgend kaartje voor de bekende meetposten.



Ad (5)
De meetregels waren veel te strak. Er waren volgens voorschrift drie onafhankelijke waarnemingen nodig om een waarneming als "bevestigd" te beschouwen. Als meest waarschijnlijke plaats van het waargenomen vijandelijk geschut werd dan het midden van de snijdingsfiguur (die figuur was door kleine meetfouten meestal een driehoek) aangenomen. Tijdens de gevechtsdagen kon (vanuit meestal maar één post) vaak nog wel de richting, maar zelden daarbij dan ook de afstand, van het vurend vijandelijk geschut worden bepaald.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reactie