vrijdag 21 mei 2010

Lessen voor X AK

Op de eerste gevechtsdag bij Wageningen, zondag 11 mei 1940, werd ons artillerievuur aan Duitse kant ervaren als "zwak, en versplinterd". Te weinig geconcentreerd op belangrijke doelen. Men dacht zelfs, dat het Nederlandse leger misschien al op de Waterlinie teruggetrokken was. Ook aan het begin van de volgende dag, maandag 12 mei, werd ons vuur nog als zwak ervaren. Pas na het inzetten van de aanval op de Grebbeberg, werd sterk verdedigend vuur ontvangen. Toen werd duidelijk, dat het Nederlandse leger de Grebbelinie met kracht verdedigde. Er kwam sterk vuur van de Berg en vanuit de flankerende stellingen. De linie Ochten - De Spees (Betuwe), en de stellingen langs de Grift. Moordend kruisvuur maakte de aanvoer langs de weg Wageningen-Rhenen vrijwel onmogelijk.

De Duitse waarnemers verkenden maar een klein deel van ons geschut. In de ochtend van 12 mei werden 1 - 2 batterijen Kal. 12 cM opgemerkt. Dat was II-19 RA, in de vooruitgeschoven positie op de Grebbeberg. Misschien ook het storend vuur van I-12 RA. In de avond waren door Duitse waarnemers ca. 6 batterijen N van Rhenen vastgesteld. Maar daar stonden toen I-8 RA, III-8 RA, en I-16 RA, met 9 batterijen. Ook nog I-15 RA, en veel verder naar achteren, bij Veenendaal, I-12 RA. De batterijen stonden bij Rhenen zo dicht achter elkaar, dat ze moeilijk op licht en geluid van elkaar te onderscheiden waren.

Op 11 en 12 mei werden (volgens de Schetsen/Kaarten uit GS deel III.3) nog alleen vuren afgegeven door een enkele afdeling, of zelfs maar een enkele batterij. Daarbij werd een vuur op een bepaalde plek later soms herhaald door dezelfde eenheid, of door een andere, die dan beschikbaar was.
Op 13 mei werden voor het eerst "vuurconcentraties" afgegeven. Daarbij legden verschillende batterijen tegelijk afsluitingsvuren op de naderingswegen. Vooral pal O van Wageningen-Stad.
Ook dat vuur heeft blijkbaar weinig indruk op de Duitse troepen gemaakt. Over 13 mei wordt in het verslag van ID 207 om 6.15 uur (ca. 4.35 Ned tijd) melding gemaakt van een "vuuroverval met ca. 6 batterijen op een gevechtspost van de SS". Uit het verslag van Arko 22 over die dag is bekend, dat "de Staf van de Mörser Afd uit een gevechtspost weggeschoten werd" (dezelfde plaats ?) [NIMH Coll 401, Inv Nr 00145, 02030]. Uit Schets/Kaart C13 blijkt, dat de eerste melding waarschijnlijk betrekking heeft gehad op vuur 652, afgegeven rond 4.30 bij Anna's Hoeve, door I-8 RA en II-4 RA.


Aan Duitse kant werd de Westfeldzug achteraf nader beoordeeld. De Generaal belast met de Artillerie-opleidingen bij het OKH, legde hierover de volgende opmerkingen vast - ingekort, mijn vertaling - [NIMH Coll 401, Inv Nr 75004].

Het zwaarste vlakbaangeschut (Spoorweggeschut) zou vooral ingezet moeten worden tegen de verbindingslijnen, stations, en wegkruisingen in bewoonde gebieden, verder ook tegen gereedstellingen in het bos. Bij het laatste werd de uitwerking vergroot door detonaties op halve hoogte in de bomen. De inzet moet niet vertraagd worden, totdat de spoorlijn voor het stellinggedeelte vrijgegeven is.
Het zwaarste steilbaangeschut (Mörsers) heeft zoals verwacht, geen effect gehad op moderne bunkerstellingen. Het vuur werd vaak niet genoeg geconcentreerd op het beslissende punt, er werd ook onvoldoende munitie beschikbaar gesteld. Samenwerking met lichtere houwitsers vergroot de kans van slagen op het uitschakelen van versterkte posities.
Losstaande bunkers zijn geen geschikte doelen, omdat daarvoor onevenredig veel munitie nodig is. Versterkte stellingen met bunkergroepen wel, omdat daarbij elk schot een doel kan treffen.
Artilleriewaarnemers (Beob Abt) hebben hun nut bewezen voor het opsporen van vijandelijke artillerie. Ze moeten wel tijdig worden ingezet. In de regel onder bevel gesteld van de Divisies. Het is zeer effectief gebleken, de Geluidmeetafdeling (Schallbatterie) te laten samenwerken met een eenheid s FH. De Lichtmeetafdeling (Lichtmess-Batterie) kan het beste gekoppeld worden aan afdelingen, uitgerust met kanonnen. Ze moeten die dan ook in de beweging volgen.
Meetafdelingen (Vermessungs Abt) zijn eveneens waardevol gebleken. Beslissend was, of zij het voor kaartvuren benodigd materiaal tijdig konden aanleveren.
Er is te weinig ingeschoten met hoge springpunten, hoewel dat de uitwerking van kaartvuur op grote afstanden sterk kan verbeteren. Verkenning van vijandelijke batterijen moet altijd direct plaatsvinden, bij het gevecht in voorste lijn, om zeker te zijn van succes. De aanbevolen bestrijding van vijandelijke artillerie door vuurovervallen, bewees zich als bijzonder effectief. Krijgsgevangenen vertelden ook, dat dit soort vuren bijzonder werden gevreesd.
Het uitschakelen van bunkers lukte vooral, als de regels daarvoor werden gevolgd. Die geven aan, dat op losstaande versterkingen met het enkele stuk geschoten dient te worden in puntvuur. Daarbij behoort men zo dicht mogelijk vooruit te gaan, voorzover de stabiliteit van het geschut en de dekkingsmogelijkheden dat toelaten. Tegen bunkers moeten de speciale betondoorborende granaten worden gebruikt. Tegen pantserkoepels de pantserdoorborende granaten. De hoogterichting dient niet te worden bepaald met de vloeistofwaterpas, maar door inmeting op een vast punt.
Het geschutmateriaal, vooral de types [le FH, s FH, en Mörser] 18, heeft zich volledig bewezen. De s FH heeft zich opnieuw bewezen, als het geschut dat de beslissing brengt in de strijd. De Mörser heeft zijn bruikbaarheid als geschut op gevechtszwaartepunten volledig waar gemaakt. Zijn grote beweeglijkheid is vaak nog onvoldoende bekend. Anders zou dit geschut niet, zoals meerdere keren gebeurde, ver achteraan aangevoerd, dan wel ongebruikt zijn gebleven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reactie