dinsdag 27 december 2011

Koepels en kazematten

De ruggengraat van de HWL werd gevormd door de gevechtsopstellingen voor de zware wapens. Het merendeel (ongeveer twee derde) was in beton en staal uitgevoerd. Voor de rest waren het houten constructies, gedekt door zand en grond.

Bestek 519/1939 EE, uitgevoerd door Aannemingsbedrijf T. van Hoogevest te Amersfoort [NA 2.13.24, Bureau Genie, Inv Nr 30] betrof 34 gevechtsopstellingen op grondgebied van de gemeente Rhenen. Daarvan 7 betonnen kazematten met 3 schietgaten (S-nummers 4a, 12-15, 17, 23, waarvan nummer 17 voor zware mitrailleur) en 27 kazematten met gietstalen koepel van 10 cm dik staal (G-nummers 2, 3a, 4, 5-7, 16, 18, 18a tm c, 19-22, 24-35). Ook werden nog (mogelijk door een andere aannemer) twee Pag-kazematten gebouwd, P-nummers 10 en 11. Die waren van lichtere weerstandsklasse, scherfvrij. Mogelijk als voorlopige gevechtsopstellingen. Twee andere Pag-kazematten, P-nummers 1 en 3, en twee Observatiekoepels, U-nummers 8 en 9, kwamen niet meer in uitvoering. Ze waren wel alle vier in genoemd bestek opgenomen.

De betonnen kazematten voor lichte mitrailleur hadden een schootsveld van 120 graden, in overlappende sectoren (3 schietgaten van 70 graden). De gietstalen koepels voor lichte of zware mitrailleur hadden een schootsveld van 40, resp. 35 graden.
De koepels aan de Grift hadden alle zware mitrailleurs. De schootsrichtingen daarvan zijn ingetekend op enkele kaartjes van de Groene Serie [Deel III.3, Schets/Kaart C3, C4]. Zie het kaartje bij de aflevering van 5 december 2011. Niet na te gaan is, of de schootsrichtingen daarop juist zijn aangegeven.
De grote schietgaten van de S- kazemat vormde een zwak punt bij vijandelijke beschietingen. Het stalen venster van de G-kazemat kon van nabij (minder dan 500 m) door 3,7 cm Pak worden doorboord.

Volgens "Kazematten in het Interbellum" (pag. 113) voldeden de S-kazematten (stekelvarkens) niet helemaal aan de W12-15 norm, de G-kazematten (pag. 130) wel. Norm W12-15 bepaalde, dat deze versterkingen bestand moesten zijn tegen 12 cm en 15 cm geschut. In het eerste geval bij voortgezette beschietingen, in het tweede tegen enkele schoten van dat kaliber.
In het kader van het Betonplan (pag. 133-138) waren meer en zwaardere dekkingen voorzien. Voor de stukken Pag ook G-kazematten (pag. 131). Die kwamen er niet meer. Evenmin het bomvrije gemaal bij het Hoornwerk, om de waterinlaat voor de inundatie te verbeteren. Dat was in mei 1940 nog in aanbouw. De stelling was aan het begin van de oorlog dus nog niet op de beoogde sterkte gebracht.
De OLZ had in april 1940 bepaald, dat alle gevechtsopstellingen en schuilplaatsen in de HWS (van HWL tot en met stoplijn) in beton en gietstaal uitgevoerd zouden worden tot weerstand W15-21. Uitgezonderd de scherfvrije Mortier-, Pag- en 6-Veldopstellingen. In de Liniedijk (aan de Grift) zouden geen betonnen kazematten komen, alleen gietstalen koepels.

Op papier was de Grebbelinie bij Wageningen in onvoltooide vorm al een sterke stelling. Het "Denkschrift" (pag. 126-128) beschrijft de HWL als volgt.
NB De genoemde aantallen kazematten zijn niet juist.De samenstelling van de artillerie evenmin. Ook worden weer de fictieve (?) schutters vanuit bomen genoemd. Enkele drukfouten zijn hier verbeterd.

"Als HKL (Hauptkampflinie, lees HWL) war die panzersichere Grebbe [Grift] (rund 6 m breit und durchschnittlich 2 m tief) gut geeignet. Besonders nördlich des Grebbe-Berges begünstigte das allmählich ansteigende Gelände tiefen Ausbau und gute Wirkung ins Vorfeld. [..]
Der rund 200 m breite Niederrhein schützte die rechte Flanke zwischen Grebbe-Berg und Rhenen.
Die Anlagen der ständigen Befestigung bestanden in dem dargestellten Abschnitt aus:

1 Panzergraben [tankgracht] - 6 bis 12 m Sohlenbreite, 1,5 bis 2,5 m tief - vom Niederrhein bis zur Stau Zone [inundatie] (dahinter Stellung der Gefechtsvorposten), der als Panzersperre ausgebauten Grebbe (gleichzeitig HKL),
1 Drahtseilsperre [kabelversperring] gegen Panzerfahrzeuge hart ostwärts der Strassenbrücke über die Grebbe und mehreren behelfsmässigen Betonröhren und Baumsperren [rioolbuisversperringen en verhakkingen]
4 Pak-Schartenstände [P-kazematten]
4 Schartenstände für MG mit 3 Scharten [S-kazematten]
22 Einscharten-Panzertürme (hauptsächlich hinter der Grebbe) [G-kazematten]

Die veralteten Erdwerke am Südostrand de Grebbe-Berges wurden für den Einbau von Dreischartenständen und MG-Stellungen ausgenützt.
Im übrigen bestanden die Kampfanlagen nur aus feldmässigen Stellungen. Bei teilweise tiefer Gliederung sind vier aufeinanderfolgende Linien zu erkennen. Nach niederländische Angaben: "Stellung der Gefechtsvorposten", "Hauptwiderstandslinie" (HKL), und "Stop-Linie". Die vierte Linie, taktisch die zweite Aufhaltelinie an der Bahn ostwärts Rhenen, wurde nicht benannt.
Alle Kampfanlagen waren aus der Luft gut zu erkennen.
Zur Artillerie der Division gehörten 2 Abt 7,5 cm Kan[one]n und 1 Abt 15 cm Haub[itzen], von denen 1 Abt 7,5 cm Kan[onen] zur unmittelbaren Unterstützung der Infanterie auf dem Südflügel eingezetzt und dem Rgt-Kdr unterstellt war.
Artilleristisch ist also eine Schwerpunktbildung nicht zu erkennen. Sie wurde - verspätet - erst während der Kampftage nachgeholt.
Die Batterien standen in feldmässigen Stellungen mit splittersicheren Munitions- und Mannschafts-unterstanden westlich der Bahn Nimwegen-Amersfoort.
Die leichten Infanteriewaffen, die im offenen Gelände nesterweise, im Walde dagegen in ausserordentlicher Dichte linear eingesetzt waren, sollten zusammen mit zug- oder halbzugsweise eingesetzten schweren Waffen das Vorgelände und das Hauptkampffeld lückenlos beherrschen. Die sMG wurden hauptsächlich offen eingesetzt, ihre Wirkung war infolgedessen nur ungenügend ausgenützt. Pak stand beiderseits der Grebbe-Brücke und am Südhang des Grebbe-Berges, die letztere hauptsächlich zur Bekämpfung gepanzerter Flussfahrzeuge.
Feuerzusammenfassungen und Sperrfeuer waren vorbereitet und konnten auf Leuchtzeichen ausgelöst werden.
Da das freimachen des Schussfeldes bis zum letzten Augenblick aus Gründen der Ersparnis verschoben wurden, konnte sich infolge der dichten Bewachsung des Vorfeldes der Feuerplan nicht richtig auswirken.
Der Einsatz zahlreicher Baumschützen sollte dies ausgleichen. [..]
Zusammenfassend kann man feststellen, dass die Niederländer am Grebbe-Berg eine starke Verteidigungsstellung geschaffen hatten. Sie verstanden es jedoch nicht, das für ihre Verhältnisse ungewöhnlich günstige Gelände taktisch so auszunutzen, dass alle Waffen ihre höchste Wirkung entfalten konnte."

De op papier sterke stelling werd dus (tenminste naar de mening van de Duitsers) tactisch slecht benut.
Voor het hele "Fort am Fusse des Grebbe-Berges" lagen nog grachten en prikkeldraadversperringen. Het complex werd in drieën verdeeld door de Rijksstraatweg en de Rijnbandijk. De secties links en rechts van de hoge winterdijk konden elkaar niet zien, en daarom ook geen onderlinge vuursteun geven. Er waren veel boomgaarden die de schootsvelden beperkten. De stellingen zuid van de Rijksstraatweg werden nog beschermd door een grote baggerput.
Door de geïsoleerde ligging O van de Grift van elke sectie, kostte het veel tijd om verband op te nemen met hogere commandanten of met een nevensectie. De communicatie, aanvoer van munitie, olie, levensmiddelen etc. vielen onder vijandelijk vuur snel uit. Na het opblazen van de brug de vorige dag, waren de telefoonverbindingen verbroken (de hoofdkabel liep onder de brug door). Mogelijk was die gebroken kabel oorzaak van een Duitse misvatting, dat de brugdelen als verdedigingsmiddel onder electrische stroom waren gezet.*


* In "Der Durchbruch an der Grebbeschleuse".

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reactie