dinsdag 27 april 2010

Meettechniek

De in de vorige aflevering genoemde tegenstrijdigheden, zijn moeilijk meer op te lossen. Door meetposten werden nauwelijks snijpunten op vurende Duitse batterijen verkregen. Waarnemingen zijn bovendien meestal te vaag en beknopt in de bewaarde verslagen en registers vastgelegd. Er zijn maar weinig ooggetuigen, of foto's van stellingen (meer) te vinden.

Achteraf lijken veel waarnemingen toch te snel als onbruikbaar terzijde gelegd. In het algemeen zijn waarnemingen van niet-artilleristen genegeerd. Verder zijn onbevestigde en onwaarschijnlijke meldingen zonder meer terzijde gelegd. Maar onbevestigd, of onwaarschijnlijk, is niet hetzelfde als onmogelijk.
Schifting is, door de veelheid van waarnemingen in wisselende kwaliteit, wel nodig. In dit onderzoek is alleen verder te komen met ruimere toelating van materiaal, onder toepassing van enkele werkhypothesen en toetsingsregels.

Eerst wat nadere informatie over de meettechniek bij de artillerie in WOII.

Om vijandelijke artillerie te kunnen bestrijden, moet de plaats van een batterij nauwkeurig genoeg bekend zijn. Op de kaart wordt daarvoor een lijn getrokken, van waarnemingspunt naar doel. Het snijpunt van minstens twee lijnen levert een bruikbare plaatsbepaling op. Bij samenvallen van de snijpunten was duidelijk, dat de meetfout verwaarloosd mocht worden. Als de snijpunten niet samenvielen, was in elk geval helder, dat er een niet te verwaarlozen meetfout bestond.
Onze schietregels stelden daarom ook als eis, dat de vermoedelijke positie door minstens twee onafhankelijke waarnemingen uit andere posten werd bevestigd.

De simpelste metingen zijn te doen met kaart, kompas, en kijker. Maar dat geeft resultaten die niet nauwkeurig genoeg zijn. Men kan zich, bij doelen op grote afstand, gemakkelijk honderden meters vergissen, in richting en afstand. Het is uiterst moeilijk om de lichtflits van een schot (als die tenminste te zien is) nauwkeurig te vertalen naar een kaartpositie. Op een lichtflits is niet scherp te stellen met een afstandmeter, en te richten met een theodoliet. Het met de hand gemeten tijdsverschil tussen knaltijd en lichtflits, of tussen mondingsknal en detonatie aan het eind van de baan, geeft maar een eerste benadering van de afstand. De standaardhulpmiddelen van een artilleriewaarnemer falen dan.

De volgende foto maakt duidelijk, hoe moeilijk het is, om aan de hand van bekende ingemeten punten (merkpunten) afstand en richting te bepalen. Dat vereist helder weer, de nodige terreinkennis, en enige oefening in het vertalen naar een positie op de kaart.


Op de foto is de toren van de Oude Kerk (bijna geheel rechts, boven de vlaggenmast) bijna niet te zien. Links hiervan is verwarring mogelijk tussen de eerste flat, die te zien is komend uit Rhenen, en de tweede (het gaat om de tweede). De eerste staat aan het begin van de Lawickse Allee, de tweede bij het Nudepark. Die posities liggen ongeveer 1 km van elkaar. De lichtmasten van het voetbalstadion op de Wageningse Berg (nog juist in de rechterhelft van de foto) lijken heel dichtbij. De dubbelflat "Belmonte" (in de vork van de Ritzema Bosweg en de Generaal Foulkesweg) lijkt eerder op de westhelling van de Wageningse Berg, dan helemaal aan de oostzijde van Wageningen te liggen. En hoe groot is de afstand tussen de dubbelflat en het gebouw met de rode bovenkant hiervoor ? Het laatste gebouw is van een zorgverzekeraar, en ligt aan de Lawickse Allee. De afstand volgens kaartmeting is ongeveer 3 km.

Het Nederlandse leger had op Legerkorpsniveau specialisten, met gevoeliger apparatuur. Deze eenheid, de Artillerie Meet Compagnie (bij II LK was die 2 AMC genummerd), bestond uit een Lichtmeetafdeling (LMA), en een Geluidmeetafdeling (GMA). Bij goede terrein- en weerscondities (geen obstakels die zicht afschermen en geluid afbuigen, weinig wind, goed zicht) gaf dit systeem bruikbare resultaten.

De LMA werkte met vergelijkbare hulpmiddelen, als de waarnemer van een mitrailleurgroep, artillerieafdeling, of batterij. De instrumenten waren in het algemeen wel van betere kwaliteit. Men zal mogelijk ook beter geoefend zijn geweest, maar miste gedetailleerde terreinkennis.
De GMA ving mondings- en detonatieknallen door microfoons op. Zelfregistrerende apparatuur legde tijd, sterkte, en frekwentie van elk opgevangen geluid per meetpost vast. Vergelijking van de waarnemingen van twee of meer posten maakte het mogelijk, schoten aan een bepaalde batterij (naar type vuurmond en positie) toe te wijzen.

Nadere informatie over de in WOII gehanteerde meettechnieken bij de artillerie is te vinden in de Militaire Spectator. Zie bijvoorbeeld het artikel van Brest van Kempen, "Verklaring van de beginselen (..)", MS 1921, p. 273 - 300. En de bijdrage van Kaiser, "Oorlogservaringen (..)", MS 1922, p. 740 - 750, en MS 1923, p. 43 - 55.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reactie