Mijn onderzoek is in de eindfase. Voor geïnteresseerden hierbij alvast de hoofdstukken 1 tm 4.
http://www.grebbeberg.nl/forum/Geschut-H1-tm-4.pdf
Binnenkort zal hier een slothoofdstuk met enkele bijlagen en registers aan worden toegevoegd. Reacties blijven welkom op mijn nieuwe mailadres: c.j.ruissen@gmail.com.
maandag 26 november 2012
woensdag 10 oktober 2012
Nieuw inzicht
Mijn inzichten zijn op enkele punten veranderd sinds het begin van deze weblog. Belangrijke nieuwe gezichtspunten zijn:
Op 10.5.40 stond een spoorwegbatterij ZO van Elten in stelling. Deze, EB 674, bestond uit één stuk 24,0 cm SK L/40 (Theodor). Het kwam zo goed als zeker niet in actie. Het was waarschijnlijk bedoeld om te helpen de forten Pannerden en Westervoort uit te schakelen. Andere lonende doelen waren er niet binnen de dracht. De spoorwegbatterij werd in de avond teruggetrokken en later in de Westfeldzug nog wel ingezet.
De bespannen eenheden waren achteraan gezet in de marscolonnes van 207. ID. Alleen op de marsroute naar Doesburg was één afdeling meegegeven (I./207. AR). Die werd later aan 227. ID afgestaan.
Bij Wageningen kwam uit deze groep (divisieartillerie) III./207. AR het eerst in actie. Ingezet vanaf 11.5.40 vanuit stellingen vlak achter de Diedenweg en vermoedelijk ook in de Bosrand aan de oostzijde van de Eng. Daarna werd deze afdeling (en het nog later aangekomen geschut) naar voren geplaatst om de "eigen" infanterie (eerst alleen SSDF, later ook 322. IR) optimaal te ondersteunen. Op 12.5.40 werden III./311. AR en twee batterijen van II./207. AR aangetrokken. De laatste afdeling had de vijfde batterij afgestaan aan de Gruppe Brückner in de Betuwe. III./311. AR kwam te staan op de Eng noord van de Geertjesweg, 4. en 6./207. AR vermoedelijk in de noordoostrand van Wageningen (Vork Grindweg - Diedenweg - Rijksstraatweg).
Als versterking waren bij 207. ID nog II.SS AR en twee batterijen van IV./256. AR ingedeeld. Ze kwamen bij Westervoort en Doesburg in actie. Mogelijk in de avond van 10.5.40 ook bij Oosterbeek. Een batterij van IV./256. AR kan storend vuur hebben afgegeven richting Wageningen. Mogelijk vanaf de Dunoberg bij Heveadorp. Door 2 AMC werd geschut op die positie gepeild. II./SS AR volgde in zijn geheel de route over Westervoort en Renkum. Eén batterij van IV./256. AR (10./256. AR) ging mee over Doesburg en werd daar ook ingezet. In de ochtend van 11.5.40 in Renkum aan. 12./256 AR (de derde batterij van IV./256. AR) was afgestaan aan 227. ID.
De vijf gemotoriseerde batterijen werden in en bij Renkum opgesteld. II./SS AR zuid van de straatweg, 10. en 11./256. AR noord daarvan. In de ochtend van 12.5.40 werden de batterijen naar voren geplaatst, naar het gebied van de Wageningse Berg. II./SS AR nam stellingen in vlak achter de Diedenweg aan de westrand van de Eng. 10. en 11./256. AR kwam in de tweede bosrand te staan oost van de Eng. De twee batterijen met achterliggend kampement kwamen in de middag en avond van deze dag onder vuur van een afdeling 10 Veld, I-12 RA. Die gaf met waarschijnlijk twee batterijen enkele vuurconcentraties op dit gebied af. Opgegeven coördinaten waren daarbij 176,12 - 443,05. Door de grote lengtespreiding kwam dit vuur in de buurt van 10./256. AR en de achterliggende tenten van vooral ook 11./256. AR terecht.
De stellingen waren rond de middag van 12.5.40 ongeveer als volgt:
Ondergrond: WUR Speciale Collecties.Luchtfoto nr 1838.
Al (pas) in de middag van 11.5.40 werd geconstateerd dat er behoefte was aan meer vuurkracht. Vooral van zwaar geschut. Daarvoor werden twee batterijen van s Art Abt 735 aangetrokken van het buurkorps dat in Limburg en Noord Brabant opereerde, XXVI. AK. Volgens officiële bronnen zou s Art Abt 735 uit drie batterijen 21,0 cm Mörser 18 bestaan hebben. De derde kwam waarschijnlijk verlaat beschikbaar. Niet op tijd om nog in het eerste deel van de Westfeldzug te worden ingezet.
Door logistieke problemen bij verplaatsing uit Noord Brabant over Rijn en IJssel kwamen de twee batterijen pas in de late middag/avond van 12.5.40 in het gebied bij Wageningen aan. Waarschijnlijk over de route Calcar - Emmerich - Westervoort - Renkum. Bij Westervoort was nog geen brug met voldoende draagvermogen gereed. Een 16-t brug daar was wel gepland, maar aanvoer van het brugmateriaal vanuit Wesel werd de eerste dagen opgehouden omdat Fort Pannerden nog niet stevig in Duitse handen was. Dit fort blokkeerde de aanvoerroute van het brugmateriaal over water. De Mörser werden daarom bij Westervoort moeizaam overgezet met een geïmproviseerd veer (met Pram d.w.z. Rijnaak).
De Mörser werden in stelling gebracht in het bosgebied van de Wageningse Berg. Zuid van Bennekom. Stellingen bij Nol in 't Bosch en Kortenburg. In de ochtend van 13.5.40 werd door Nederlandse vliegtuigen een bomaanval uitgevoerd op de stellingen in de Bosrand. Vlakbij de stelling van een Mörserbatterij aan de Geertjesweg, vlakbij de Zwarteweg, werd kortgeleden één van deze bommen (niet ontploft) onschadelijk gemaakt.
Op 13.5.40 kwam de Duitse artillerie voor het eerst west van Wageningen. In de avond van deze dag waren de posities (volgens een Lagenkarte van X. AK) als volgt:
Bron: BA-MA. Signatur RH 24-10/48K.
Het kaartje laat zien dat na de doorbraak bij Rhenen de achtervolging op het Nederlandse leger was ingezet. Vermoedelijk een dag of twee later werd een verkeersregelaar op een foto gezet in de noordoostrand van Ede. Vooraan een Rohrwagen van de Mörser. De colonne is dan met een nieuwe opdracht op weg naar België. Link naar deze foto: http://www.grebbeberg.nl/index.php?page=photo&pid=10303
Op 10.5.40 stond een spoorwegbatterij ZO van Elten in stelling. Deze, EB 674, bestond uit één stuk 24,0 cm SK L/40 (Theodor). Het kwam zo goed als zeker niet in actie. Het was waarschijnlijk bedoeld om te helpen de forten Pannerden en Westervoort uit te schakelen. Andere lonende doelen waren er niet binnen de dracht. De spoorwegbatterij werd in de avond teruggetrokken en later in de Westfeldzug nog wel ingezet.
De bespannen eenheden waren achteraan gezet in de marscolonnes van 207. ID. Alleen op de marsroute naar Doesburg was één afdeling meegegeven (I./207. AR). Die werd later aan 227. ID afgestaan.
Bij Wageningen kwam uit deze groep (divisieartillerie) III./207. AR het eerst in actie. Ingezet vanaf 11.5.40 vanuit stellingen vlak achter de Diedenweg en vermoedelijk ook in de Bosrand aan de oostzijde van de Eng. Daarna werd deze afdeling (en het nog later aangekomen geschut) naar voren geplaatst om de "eigen" infanterie (eerst alleen SSDF, later ook 322. IR) optimaal te ondersteunen. Op 12.5.40 werden III./311. AR en twee batterijen van II./207. AR aangetrokken. De laatste afdeling had de vijfde batterij afgestaan aan de Gruppe Brückner in de Betuwe. III./311. AR kwam te staan op de Eng noord van de Geertjesweg, 4. en 6./207. AR vermoedelijk in de noordoostrand van Wageningen (Vork Grindweg - Diedenweg - Rijksstraatweg).
Als versterking waren bij 207. ID nog II.SS AR en twee batterijen van IV./256. AR ingedeeld. Ze kwamen bij Westervoort en Doesburg in actie. Mogelijk in de avond van 10.5.40 ook bij Oosterbeek. Een batterij van IV./256. AR kan storend vuur hebben afgegeven richting Wageningen. Mogelijk vanaf de Dunoberg bij Heveadorp. Door 2 AMC werd geschut op die positie gepeild. II./SS AR volgde in zijn geheel de route over Westervoort en Renkum. Eén batterij van IV./256. AR (10./256. AR) ging mee over Doesburg en werd daar ook ingezet. In de ochtend van 11.5.40 in Renkum aan. 12./256 AR (de derde batterij van IV./256. AR) was afgestaan aan 227. ID.
De vijf gemotoriseerde batterijen werden in en bij Renkum opgesteld. II./SS AR zuid van de straatweg, 10. en 11./256. AR noord daarvan. In de ochtend van 12.5.40 werden de batterijen naar voren geplaatst, naar het gebied van de Wageningse Berg. II./SS AR nam stellingen in vlak achter de Diedenweg aan de westrand van de Eng. 10. en 11./256. AR kwam in de tweede bosrand te staan oost van de Eng. De twee batterijen met achterliggend kampement kwamen in de middag en avond van deze dag onder vuur van een afdeling 10 Veld, I-12 RA. Die gaf met waarschijnlijk twee batterijen enkele vuurconcentraties op dit gebied af. Opgegeven coördinaten waren daarbij 176,12 - 443,05. Door de grote lengtespreiding kwam dit vuur in de buurt van 10./256. AR en de achterliggende tenten van vooral ook 11./256. AR terecht.
De stellingen waren rond de middag van 12.5.40 ongeveer als volgt:
Ondergrond: WUR Speciale Collecties.Luchtfoto nr 1838.
Al (pas) in de middag van 11.5.40 werd geconstateerd dat er behoefte was aan meer vuurkracht. Vooral van zwaar geschut. Daarvoor werden twee batterijen van s Art Abt 735 aangetrokken van het buurkorps dat in Limburg en Noord Brabant opereerde, XXVI. AK. Volgens officiële bronnen zou s Art Abt 735 uit drie batterijen 21,0 cm Mörser 18 bestaan hebben. De derde kwam waarschijnlijk verlaat beschikbaar. Niet op tijd om nog in het eerste deel van de Westfeldzug te worden ingezet.
Door logistieke problemen bij verplaatsing uit Noord Brabant over Rijn en IJssel kwamen de twee batterijen pas in de late middag/avond van 12.5.40 in het gebied bij Wageningen aan. Waarschijnlijk over de route Calcar - Emmerich - Westervoort - Renkum. Bij Westervoort was nog geen brug met voldoende draagvermogen gereed. Een 16-t brug daar was wel gepland, maar aanvoer van het brugmateriaal vanuit Wesel werd de eerste dagen opgehouden omdat Fort Pannerden nog niet stevig in Duitse handen was. Dit fort blokkeerde de aanvoerroute van het brugmateriaal over water. De Mörser werden daarom bij Westervoort moeizaam overgezet met een geïmproviseerd veer (met Pram d.w.z. Rijnaak).
De Mörser werden in stelling gebracht in het bosgebied van de Wageningse Berg. Zuid van Bennekom. Stellingen bij Nol in 't Bosch en Kortenburg. In de ochtend van 13.5.40 werd door Nederlandse vliegtuigen een bomaanval uitgevoerd op de stellingen in de Bosrand. Vlakbij de stelling van een Mörserbatterij aan de Geertjesweg, vlakbij de Zwarteweg, werd kortgeleden één van deze bommen (niet ontploft) onschadelijk gemaakt.
Op 13.5.40 kwam de Duitse artillerie voor het eerst west van Wageningen. In de avond van deze dag waren de posities (volgens een Lagenkarte van X. AK) als volgt:
Bron: BA-MA. Signatur RH 24-10/48K.
Het kaartje laat zien dat na de doorbraak bij Rhenen de achtervolging op het Nederlandse leger was ingezet. Vermoedelijk een dag of twee later werd een verkeersregelaar op een foto gezet in de noordoostrand van Ede. Vooraan een Rohrwagen van de Mörser. De colonne is dan met een nieuwe opdracht op weg naar België. Link naar deze foto: http://www.grebbeberg.nl/index.php?page=photo&pid=10303
vrijdag 25 mei 2012
Publicatie
Op www.grebbeberg.nl komt een publicatie beschikbaar die mijn inzichten over opmars en inzet van de Duitse artillerie bij Wageningen weergeeft. Die wordt als onderhanden werk geplaatst in enkele afleveringen. Op het ogenblik is die gevorderd tot het vierde hoofdstuk. Een evaluatie van de aan Nederlandse zijde gevoerde tegenacties. Vragen en commentaar daar zijn welkom.
Link naar deze site:
http://www.grebbeberg.nl/forum.php?page=forum_discussiegroep&item=18985&group=6&view=3
Zodra de gehele publicatie gereed is, zal dat hier (op deze blog en onder dit kopje) nog gemeld worden.
Link naar deze site:
http://www.grebbeberg.nl/forum.php?page=forum_discussiegroep&item=18985&group=6&view=3
Zodra de gehele publicatie gereed is, zal dat hier (op deze blog en onder dit kopje) nog gemeld worden.
dinsdag 24 april 2012
Duitse vuurkracht
De Duitse artillerie bij Wageningen was niet zo superieur
als door vroegere auteurs werd aangenomen. Het ingedeeld
geschut had (zoals het gebruikt werd) onvoldoende vuurkracht en precisie. Dat bleek daardoor niet in staat de mitrailleurposities
die de volledige ontplooiing van drie SS-bataljons bij de Grebbeberg tot de avond van 12.5.40 op zijn minst zwaar hinderden, uit te schakelen.
Deze nogal tegendraadse opvatting vraagt steviger
onderbouwing. De argumenten zijn voor een groot deel al wel gegeven, maar
staan verspreid door de tekst en zijn mogelijk zo niet helder genoeg. Daarom dit
slothoofdstuk. Hoofdpunten waren:
* Bij 207. ID waren vijf 15 cm-batterijen ingedeeld. Alleen
die waren in principe in staat om kazematten definitief uit te schakelen (door
vernielen, inplaats van door het leggen van een rookscherm of onderdrukkend
vuur, gevolgd door bestorming). Daarvoor waren dan wel pantser- of
betongranaten nodig. Voorzover bekend, werd die speciale munitie in deze
gevechtssector niet gebruikt.
* Vooral in en bij het Hoornwerk stonden kazematten waarbij
dat goed mogelijk zou zijn geweest. Dat waren de P- en S-kazematten. P.10, P.11, S.4a, S.12, S.13, S.14,
S.15. Enkele van deze opstellingen (P.11 en S.13) liepen wel
trefferschade op, maar die was tamelijk oppervlakkig. Ze waren zeker
niet vernield.
* Op de voorrand van de Grebbeberg en aan de Grift stonden
acht G-kazematten (G.5 tm 7, G.19 tm 22, G.24). Die waren moeilijk te treffen,
en (door de boldoorvoering van de mitrailleur en het gepantserd
waarnemingsglas) niet door scherven van brisantgranaten uit te schakelen. Ze
liepen volgens een uiterst beknopte inventarisatie (v.V., "De Slag aan den Grebbeberg", MS 1940, pag. 157- 160) verder maar lichte trefferschade
op, overwegend van mitrailleurs. Mogelijk ook van pantserbuksen, mortieren, en pantserafweerkanonnen. *]
* Bijna al het geschut stond in de beginfase van de strijd (tot
de middag van 12.5.40) tever weg om de aangegeven objecten te kunnen vernielen.
De twee batterijen van IV./256. AR werden waarschijnlijk daarom verder naar
voren gehaald (van Renkum naar de Bosrand, later verder west naar Bornse
Steeg).
II./SS AR ging toen ook naar de Wageningse Berg (van Renkum naar de Sahara).
II./SS AR ging toen ook naar de Wageningse Berg (van Renkum naar de Sahara).
* Als versterking werd s Art.Abt.735 (twee batterijen 21 cm
Mörser 18) aangetrokken. Het verzoek daarvoor werd in de avond van 11.5.40
ingediend bij de divisie. Aanleiding vormde de gevechtservaring van die dag in
het gebied van de Voorposten. Dit deel van de Grebbelinie was veel sterker
gebleken dan tevoren was aangenomen op grond van de uitgevoerde verkenningen en
ontvangen inlichtingen. De afdeling Mörser kwam (door logistieke problemen ?)
pas in de vroege ochtend van 13.5.40 beschikbaar en heeft bij de bestorming van
het Hoornwerk dus geen rol kunnen spelen.
* Het 3,7 cm Pak heeft wel treffers geboekt. Maar dat stond
blijkbaar ook tever weg om ernstige schade te kunnen veroorzaken.
* Hier was bijna zeker geen 8,8 cm Flak voorhanden. Het ene
stuk van Flakgruppe Niederstrasser bleef waarschijnlijk bij Arnhem. Dat was ook
maar tot IJsselovergang bij 207. ID ingedeeld. Het laatste werd aangegeven in punt 12a van het "Divisionsbefehl Holl. Nr. 2" (NIMH Coll 401, Inv Nr 1572).
Over de bij Wageningen verbruikte munitie is nog wel wat te
zeggen. Ook over de vuurkracht van het ingezette 15 cm-geschut. Daarvoor zijn
trefkans en trefkracht van belang.
Welke hoeveelheden van welk soort munitie bij 207. ID
precies verbruikt werden, is (nog) niet bekend. In het oorlogsdagboek X. AK/Ib
is wel vastgelegd, dat op 12.5 nog 60 ton munitie voor s FH 18 en le FH 16
naar de aanvullingsplaats Wolfheze moest worden aangevoerd. Ook, dat door
het vastlopen van de aanval 250 ton munitie was verschoten tot 13.5. Er was
toen van de normale hoeveelheid munitie van het Korps ("Korpsausstattung") bij X. AK
beschikbaar: 0,33 x het rantsoen voor le FH 16, 1,50 x voor le FH 18, 0,75 x voor s FH 18, en 1,00
x voor 21 cm Mörser.
Over de beschikbare munitie naar soort zijn alleen
gegevens van SS "AH" en 227. ID bekend. Die geven aan, dat nevel- en pantsergranaten bij de veldartillerie maar een klein deel van de uitrusting vormden. Bij het 3,7 cm Pak was de situatie andersom. Dat verschoot bij 227. ID 3,0
ton pantsergranaten (10% van de voorraad) en 4,5 ton brisantgranaten (100% van
de voorraad).
Betongranaten zijn niet speciaal genoemd. Ze zaten
waarschijnlijk wel in de standaard munitieuitrusting van de Mörser.
Het Duitse geschut bleef eerst nog zo veel mogelijk in
veilig gebied. Dat was in strijd met de artilleristische grondregel "uitwerking gaat boven dekking". Volgens kaartmeting waren de afstanden van de stellingen op
12.5.40 naar de doelgebieden in de HWL ongeveer:
De trefkans hangt vooral af van het soort geschut, soort
projectiel, afstand tot het doel, en de grootte daarvan. Projectielen uit
krombaangeschut hebben in het algemeen een grotere spreiding dan die uit
vlakbaangeschut. De spreiding rond het doel neemt af met de snelheid en het
gewicht van het projectiel, maar toe met de afstand tot het doel. Grotere
spreiding geeft minder trefkans. Een groter doel biedt uiteraard meer
trefkans dan een kleiner.
Het doorslagvermogen van een projectiel hangt van veel
factoren af. Onder meer van soort, afstelling, trefvlak, gewicht, en
trefsnelheid.
Een brisantgranaat van gietijzer, en zelfs van staal, heeft
weinig effect tegen een hard oppervlak. De granaat zal bij lage trefsnelheid
afstuiten, bij hoge trefsnelheid in elkaar worden gedrukt. Scherven kunnen nog
wel grote schade veroorzaken aan zachte doelen in de omgeving (zoals kabels,
bewapening, en bemanning). Scherfwerking van een 15 cm-projectiel kan tot 400 m
nog dodelijk zijn.
Een pantsergranaat is speciaal ontworpen om in harde doelen
door te dringen. De granaat is daarvoor extreem spits van vorm en versterkt met een kern van hard metaal, zoals wolfram. De ontsteker moet met kleine vertraging
worden afgesteld. Het projectiel detoneert dan kort na de inslag, en zal al in
het doel zijn doorgedrongen. Dat vergroot de aangerichte schade.
Bij de Mörser moest, om harde dekkingen door
te slaan, gevuurd worden in vlakke baan. Daarbij de speciale betongranaat
(gewicht 129 kg) gebruikt, en de ontsteker afgesteld op kleine vertraging.
Geschikte afstanden waren volgens de schootstafel 3.000 - 7.000 m, met lading 4
of 5. Dan was de snelheid bij het doel hoog genoeg en de spreiding nog
aanvaardbaar. De zwaarste lading (lading 6) gaf op nog grotere afstanden te
grote spreidingen. De volgende tabel geeft wat cijfers uit de schootstafel van
de 21 cm Mörser 18.
Voor het doorslagvermogen op pantseringen bestaat de volgende benaderende formule (W.E. Stoorvogel, "Doorslagvermogen", MS 1932, pag. 319):
V = (K (2R)**0,75)/p**0,5)S**0,7
Hierin zijn:
V = Trefsnelheid
in m/sec
K = Constante, weerstandsfactor van het soort plaatmateriaal
2 R = Kaliber in dm
p =
Projectielgewicht in kg
S = Plaatdikte in
dm
** = Exponent ("tot de macht ..")
Berekend met de bovenstaande gegevens zou het doorslagvermogen op 6.000 m van de Mörser, met betongranaat en lading 5, ongeveer 10 cm nikkelstaal zijn geweest. De constante daarvoor was 2.050.
Aannemelijk is hiermee, dat het Duitse geschut bij Wageningen op te grote afstanden
heeft gestaan om de G-kazematten aan de Grift met redelijke kans te
kunnen treffen, laat staan te vernielen. Hiervoor werd op 12.5.40 namelijk veel minder krachtig geschut ingezet. De 10,5 cm le FH 16 en de 15,0 cm s FH (lg) 13. De
projectielgewichten daarvan waren 14,8 kg resp. 43,5 kg. De trefsnelheden
van projectielen uit dit geschut zullen op een afstand van 5.000 m nog maar tussen de 200 en 250 m/sec hebben gelegen. Veel lager dan van de Mörser. De kalibers waren 50% resp. 71% van
het kaliber van de Mörser.
*] In het "Denkschrift"(Bild 47, pag. 77) staat
een foto van een [S-?] "kazemat bij Rhenen, die door 8,8 cm Flak volledig
vernield" zou zijn. Vermoedelijk is dat onderschrift niet juist en betrof
het een kazemat aan de Maas.
De gerapporteerde trefferschade aan de opstellingen in de
HWL bij de Grebbeberg werd eerder in tabel gezet. Link: http://geschutopdewageningseberg.blogspot.com/2011/12/vernielingsvuur.html
Een belangrijke referentie voor de aangeduide opstellingen
in de HWL is Schets/Kaart C.4 uit de Groene Serie. Link:
http://geschutopdewageningseberg.blogspot.com/2011/12/de-kracht-van-de-hws.html
zondag 22 april 2012
Logistiek
Logistiek is een verwaarloosd onderwerp in de
krijgshistorische studies over de Duitse opmars in mei 1940.
Daardoor was er geen duidelijke verklaring, waarom Mörser
Abt 735 (dan nog met twee batterijen) zo lang onderweg was naar 207. ID. De
steun van deze afdeling werd aangevraagd in de late middag van 11.5.40, naar
aanleiding van de moeizame vorderingen in het Voorpostengebied. De Duitse
troepen hadden zeer te lijden van het frontaal en flankerend mitrailleurvuur.
Dat kwam uit opstellingen in de linie Ochten - De Spees in de Betuwe, op de
voorrand van de Grebbeberg, en aan de westoever van de Grift. Er was zwaarder
geschut nodig om die posities uit te schakelen.
Het 3,7 cm Pak kon niet dichtbij genoeg komen, 8,8 cm Flak
was hier niet voorhanden [Flakgruppe Niederstrasser beschikte over één stuk,
dat waarschijnlijk achterbleef om de rivierovergangen bij Arnhem (Westervoort)
te beschermen]. De volgende dag moest geroeid worden met de riemen die er
waren. Daarom werd III./311. AR aangetrokken naar de Eng en II./207. AR naar
Heelsum. Volgens het vuurplan van 12.5 moest III./311 samen met III./207. AR de
posities aan de Grift bestoken, II./SS AR en 10./ en 11./256. AR het Hoornwerk
en de posities zuid daarvan.
Het aantrekken van s Art.Abt.735 was een logistieke
nachtmerrie. Die begon in het gebied van XXVI.AK, in het noordvak waarin 18. Armee in opmars was. Het volgend kaartje schetst het verloop van de eerste oorlogsdag daar [Nierstrasz, "De Strijd", Deel III/2B, Schets/Kaart Nr 1].
Toen bij het Armeeoberkommando doordrong dat de spoorbrug bij Gennep onbeschadigd in Duitse handen gekomen was, kregen twee eenheden zware artillerie bevel zich te voegen bij 256. ID: 6.40 uur - Mörser Abt 735 en s IG Kp. 701 aantrekken naar Üdemer Bruch [een plaats tussen Xanten en Goch, oost van Gennep], zodat deze bij 256. ID ingezet zouden kunnen worden bij het gevecht om de Peel-Raamstelling. Doel: Zo snel mogelijk sterke krachten naar voren brengen over de brug bij Gennep. De Mörser afdeling stond onder rechtstreeks bevel bij de leiding van XXVI. AK.
Om 13.10 is de afdeling bij Kessel
[tussen Gennep en Goch] en ingedeeld bij 256. ID. Rond 15.00 uur gaf de commanderend generaal van het 18e Leger (18. AOK) bevel om s Art Abt 735 af te geven naar Calcar. Met als beperking:
"Alleen, als nog oost van de Maas. Geen achterwaartse beweging bij de
Maasbrug". De gemotoriseerde
"spitsen" [ze volgden achter de infanterie] van het legerkorps, een pantserdivisie (9. PD) en een SS-divisie (de SS-Verfügungs Division), moesten zo snel mogelijk op kunnen rukken naar de Moerdijk
en Antwerpen. Om 16.45 gingen de laatste delen van 9. PD over bij Mook. De
SS-VD had Volkel bereikt. Waar s Art Abt 735 op dat moment was, is niet achterhaald.
Zoals bekend, vroeg Kdr SS "DF", Standarteführer Keppler, versterking van de artillerie. Vooral om meer zware artillerie, omdat het niet gelukt was de vijandelijke mitrailleurposities die het Voorpostengebied hinderlijk bestreken (zie boven) uit te schakelen. Volgens Weidinger ["Kameraden bis zum Ende" (2007). Pag. 30] zegde 207. ID voor 12.5 drie lichte en twee zware afdelingen artillerie [voor directe steun] toe.
De divisie had III./311. AR al ingepland (die verkende
vanuit Oosterbeek stellingen voor actie op 12.5). II./207. AR zou worden
gereedgesteld in Heelsum (maar 5./207. AR toen overgebracht naar de afdeling
Brückner in de Betuwe). Verdere steun moest van elders komen. X. AK had ook weinig zware artillerie mee gekregen, dus werd gevraagd of het buurkorps hierin kon voorzien. Omdat de gemotoriseerde spitsen van XXVI. AK al over de Maas waren,
was s Art Abt 735 vrij te maken. Die werd blijkbaar toegezegd [mijn
reconstructie].
Volgens Armeebefehl X. AK 11.5.40 19.45 Uhr zou s Art Abt
735 afgestaan worden aan dit legerkorps, en naar Calcar aangetrokken worden. In
handschrift werd bijgeschreven bij de dagboeknotitie: "Kdr [Arko 22, Generalmajor Walter Büchs]
in Calcar unter [telefoonnummer] Cleve 481 zu erreichen. Batterien treffen
Nacht 11./12.5 dort ein". Verder nog: "Unterstellung unter Pi. Führer
Birkenbihl [3./Pi. 651] bis Überschreiten *] der Behelfs *] brücke in Arnheim. Ab dann
unter 207. ID. Uit een melding van Arko 22 op 12.5 13.00 uur blijkt, dat
Major [?] Büchs zich op dat tijdstip uit Emmerich meldde. De Mörser bevonden
zich toen in Calcar, nog tussen Maas en Rijn.
Twee volgende berichten zijn te vinden in de dag- en
avondmelding over 12.5.40 van X. AK [RH 24-10/44]:
"Der 207. Div. werden zur Fortsetzung [!] des Angriffs
am 13.5 Art.Kdr.22, B.Abt.30 und Mörser Abt.735 unterstellt und bis zum Abend
zugeführt."
"Arko
22 mit B.Abt.30 und Mörser-Abt. 735 207. Div. unterstellt. Zuführung
über Arnheim. Mess- und Feuerbereitschaft voraussichtlich 13.5 früh."
Uit het dagrapport van Arko 22 over 13.5 blijkt, dat de
Mörser bij het aanbreken van de dag tot vuren gereed in stelling stonden [in
het bedekte gebied tussen Wageningen en Renkum].
Waarom duurde de verplaatsing van Calcar naar Wageningen zo lang ?
Waarom duurde de verplaatsing van Calcar naar Wageningen zo lang ?
Hiervoor moeten in de eerste plaats de overzetmogelijkheden
over Rijn en IJssel in kaart worden gebracht. Volgens de beschikbare gegevens
uit KTB's en bijlagen was er op 10.5.40 een 16-tons brug geslagen bij Rees, bij Arnhem
een 8-tons brug. Verder waren er veren beschikbaar bij Emmerich en Arnhem. Bij
Emmerich met pontonmateriaal (draagvermogen 4 - 16 ton), bij Arnhem werd een
veerdienst onderhouden met een schuit (Pram) en motorboten. Een route Calcar -
Rees (of Emmerich) - Arnhem - Wageningen ligt voor de hand. Maar daarbij waren
er twee logistieke knelpunten. (1) Nog altijd zal het verkeer naar het westen op de hoofdopmarswegen voorrang hebben gehad. (2) Het zware materiaal van de Mörser kon bij
Arnhem alleen met het veer worden overgezet. Dat zal zeker een uur of zes
hebben gekost. Manschappen, voorraden, trekkers, geschut moesten afzonderlijk
worden overgebracht. De Mörser in twee delen, met handkracht. Want dit geschut
woog 22,7 ton en moest bij het transport worden verdeeld in affuit en vuurbuis.
Elk deel op een aanhanger, lasten van elk rond 12 ton. Een 12-tons trekker
(SdKfz 8) woog volbeladen en met getrokken last minstens 15 ton. Een deel van
de colonne kon in theorie gebruik maken van de pontonbrug met een draagvermogen van 8-ton bij Arnhem.
In theorie, want er was nog een complicatie. Enkele delen van deze brug zouden
in de avond van 12.5 worden uitgevaren, om aanvoer van materiaal voor een
16-tons brug mogelijk te maken. Dat materiaal (voor een overspanning van
ongeveer 120 m) lag in Wesel gereed op Rijnaken. Om aanvoer mogelijk te maken, moest
Fort Pannerden eerst vast in Duitse handen zijn.
In de avond van 12.5 kwam bij de logistiek stafofficier (X. AK/Ib) telefonisch het bericht binnen, dat van ongeveer 17.00 tot 21.20 uur de pontonbrug niet gebruikt kon worden. Al het verkeer over de IJssel moest worden stilgelegd om aanvoer van het materiaal voor de nieuwe brug mogelijk te maken. Maar dat schema liep minstens drie uur vertraging op. De 8-tons pontonbrug kon pas om 20.20 uur worden afgebroken. Voor de bouw van de 16-tons brug was daarna nog meer dan een dag nodig. Tenminste, volgens twee notities in het dagboek van de stafofficier operaties (X. AK/Ia). Die geven aan, dat de nieuwe brug in de avond c.q. middag van 14.5 gereed zou zijn. Uit de morgenmelding 13.5.40 van 207. ID blijkt, dat de 8-tons brug en het veer sinds ongeveer 0.00 uur van die dag weer open waren voor rivieroverschrijdend verkeer.
In de avond van 12.5 kwam bij de logistiek stafofficier (X. AK/Ib) telefonisch het bericht binnen, dat van ongeveer 17.00 tot 21.20 uur de pontonbrug niet gebruikt kon worden. Al het verkeer over de IJssel moest worden stilgelegd om aanvoer van het materiaal voor de nieuwe brug mogelijk te maken. Maar dat schema liep minstens drie uur vertraging op. De 8-tons pontonbrug kon pas om 20.20 uur worden afgebroken. Voor de bouw van de 16-tons brug was daarna nog meer dan een dag nodig. Tenminste, volgens twee notities in het dagboek van de stafofficier operaties (X. AK/Ia). Die geven aan, dat de nieuwe brug in de avond c.q. middag van 14.5 gereed zou zijn. Uit de morgenmelding 13.5.40 van 207. ID blijkt, dat de 8-tons brug en het veer sinds ongeveer 0.00 uur van die dag weer open waren voor rivieroverschrijdend verkeer.
Conclusie is dan, dat s Art Abt 735 over de Rijn kwam bij Rees (16-tons brug) of Emmerich (veer), en bij Arnhem voor een groot deel met het veer overgezet zal zijn. De logistiek maakt duidelijk, dat dit geschut niet eerder dan de ochtend van 13.5 bij Wageningen in actie kan zijn gekomen.
*] Het handschrift is hier door gepriegeld oud Duits schrift slecht leesbaar, tekst op deze punten niet zeker
vrijdag 20 april 2012
IJle linies ?
Onbeantwoord bleef nog de vraag, hoe sterk de verdediging aan de Grift eigenlijk was. Krijgshistorische werken noemen de linies (die in mei 1940 nog gedeeltelijk onvoltooid waren) zonder uitzondering "ijl" en "zonder diepte". Toch werden aan de
IJssel en Maas Duitse overtochtpogingen keer op keer afgewezen. Aan de Grift
slaagde een stormaanval wel meteen (maar na grondige voorbereiding, geleerd
door ervaring ?).
Foto's en beschrijvingen in "De Strijd", deel
III/2B tm 2E (1953), maken duidelijk, dat de militairen zich in die "zwakke" linies over het geheel genomen krachtig verdedigden. De gevechtsposities daar kwamen wel plaatselijk onder zwaar
vijandelijk vuur. Heel wat kazematten kregen één of meerdere treffers in het
schietgat. Pantserkoepels werden doorboord. Zelfs rivierkazematten konden door
vijandelijk vuur worden uitgeschakeld. Een enkele B- of S-kazemat (nadere uitleg volgt) werd zelfs gewoon in puin
geschoten.
Aan de Grift werden veel minder zware vernielingen vastgelegd ("De Slag aan den Grebbeberg", Militaire Spectator
1940/1941, pag. 157 - 160). Klopt dat wel, en hoe is dat verschil dan te
verklaren ?
Eerst wat nadere gegevens. De bevelvoerend generaal van
Heeresgruppe B, Generaloberst Fedor von Bock, gaf de chefs van 207. ID het advies, om de
artillerie ver vooraan te zetten. Kazematten te bestrijden met puntvuur van een
daarvoor naar voren gebracht stuk. Dat recept was waarschijnlijk niet voor de
veldartillerie bedoeld. Die was voor directe beschietingen niet zuiver genoeg,
en bleef bij Wageningen ook nog lang in veilig gebied. Minstens 7 - 8 km van de
doelen. Waarschijnlijk had Von Bock de 3,7 cm Pak typen 18 en 36 en het 8,8 cm
Flak typen 18, 36, en 37 op het oog.
Beide wapens waren vlakbaangeschut. Met een zeer
zuiver schot en genoeg doorslagvermogen op betonnen versterkingen. Het Pak presteerde daarbij duidelijk minder. Dat wapen had alleen uitwerking op de zwakke punten van een kazemat. Het schoot duidelijk tekort bij bestrijding van zwaar gepantserde tanks. Het werd daarom wel "Heeresanklopfgerät" genoemd (Lüdeke, "Deutsche Artillerie-Geschütze". Pag. 48). Authentieke Duitse documenten (bekend bij II./SS
AR en vermoedelijk bij alle artilleristen van het Duitse leger) gaven hierover als karakteristiek (NIMH Coll 410, Praagse Collectie. Inv Nr 75-004, 75-093, 75-096):
* De le FH kon met pantsergranaat en 5. of 6. Ladung tot 600 m van het doel maar 60 mm doordringen
in een wand van gewapend beton
* Om een kazemat van gewapend beton te doorboren, waren met het
3,7 cm Pak voor een wand van 1,75 m dik gemiddeld 70 schoten nodig op afstand
tot 100 m en op afstand tot 200 m gemiddeld 100 schoten
* Het 3,7 cm Pak kon tot 100 m van het doel een pantserkoepel van 4
cm dik [nikkelstaal ?] doorslaan *]
* Het 8,8 cm Flak kon tot 800 m van het doel een wand van 2 m dik
gewapend beton doorslaan
De Nederlandse kazematten waren van gewapend beton (Type B =
beton, flankerend; Type S = stekelvarken, frontaal; Type G = gietstalen koepel
gevat in gewapend beton). Ze moesten tenminste langdurige beschietingen van
geschut kaliber 12 cm en enkele treffers kaliber 15 cm kunnen verdragen, d.w.z.
de sterktenorm was W 12 - 15. De meest voorkomende typen waren G en S. Hiervan
de volgende tekeningen.
Uit een eigen telling blijkt, dat aan de Maas minstens
29 kazematten van B- (7 x), S- (15 x), of G- (7 x) type werden beschadigd door
vijandelijk vuur. Voor zover in de Groene Serie aangegeven werd welk wapen
daarvoor verantwoordelijk was, waren dit meestal de 8,8 cm Flak (8 x) en het
3,7 cm Pak (8 x). Enkele keren werd mitrailleur- of artillerievuur genoemd (2
x). Het meest kwetsbaar bleken de S-kazematten, door treffers in het schietgat,
schietgatraam, of schietgatblind (10 x). Dat de S-kazematten daar zeer
kwetsbaar waren voor genoemde typen vlakbaangeschut, gaven ook H.R Visser en
J.S. van Wieringen aan in hun "Kazematten in het Interbellum" (2002).
Pag. 113.
Volgens dat gezaghebbend boek (Pag. 112, 113) voldeed de
S-kazemat (stekelvarken) niet helemaal aan de W 12-15 norm. Hiervoor had de
voorwand 100 cm, de achterwand 75 cm en het dak 80 cm dik gewapend beton moeten
zijn. Die dikten waren bij het stekelvarken duidelijk minder, resp. 80, 60 en
80 cm. De G-kazematten waren gevat in gewapend beton en hadden een koepel van 10 cm dik nikkelstaal.
De opstellingen aan de Grift waren verdeeld over een lengte van ongeveer 3
km, van Grebbesluis tot Kruiponder. In het Hoornwerk waren 3 S-kazematten
gebouwd (S12 tm S14), langs de Grift 5 G-kazematten (G19 tm G23) beide typen
voor het afgeven van frontaal vuur.
De linies waren verdicht met veldversterkingen, gebouwd in
hout en gedekt met grond (waar mogelijk 2 - 3 m zand). Een schets van
zo'n veldversterking is te zien op http://geschutopdewageningseberg.blogspot.com/2011/12/het-dagboek-van-mijn-oom-2.html. Een foto van dezelfde stelling op http://www.grebbeberg.nl/index.php?page=photo&pid=2932 Zelfs deze stellingen waren minstens scherfvrij. Alleen herhaalde
voltreffers zouden de versterking kunnen vernielen. De 10,5 cm houwitser maakte
in zand een krater van ongeveer 2 m diep, een 15,0 cm houwitser een krater van
ongeveer 3 m diep.
Nu een mogelijk antwoord op de vraag, waarom er zulke grote
verschillen tussen de (gefotografeerde) schade aan de kazematten aan IJssel,
Maas, en Grift waren.
Een eerste verklaring vormt het wel of niet voorhanden zijn
van 8,8 cm Flak. Voor zover bekend, was dit wapen alleen aan de Maas in
ruime mate voorhanden, met ongeveer 6 stukken per infanteriedivisie **]. 207. ID had (bij Flakgruppe Niederstrasser, kern een Kp. 2,0 cm MG van II./Flak Rgt.241) slechts één
stuk 8,8 cm. Dat bleef waarschijnlijk voor luchtdekking van de rivierovergangen
bij Westervoort achter.
Een tweede verklaring vormt het rivierprofiel. De Maas is
vrij uniek, omdat dijken voor een deel ontbreken. De rivier is dan ingesneden in het land. De
IJssel had hoge winterdijken aan beide zijden. De Grift had maar één kade, aan
de westzijde. Hoog opgezet, zodat de versterkingen maar een klein trefvlak boden. Volgens Duitse verkenningen (NIMH Coll 400, Washington Papers. Inv Nr
1.1082) was de gemiddelde breedte van:
Maas 110 - 150 m
IJssel 75 - 165 m
De Grift was maar ongeveer 6 m breed, gemiddeld 2 m diep ("Denkschrift", pag. 126).
Belangrijk punt is, dat het vlakbaangeschut vooral aan de
Maas, en blijkbaar in mindere mate aan de IJssel (door de hoge dijken en het
bredere winterbed ?), tot aan de kritische afstand - van maximaal 500 m voor het Pak en mogelijk het dubbele voor de Flak - op
beoogde doorbraakpunten gedekt aan te voeren en op te stellen was.
Een luchtfoto van het voorpostengebied (WUR, Speciale
Collecties, Luchtfoto's 1939-40. Nr 1717) en een kaartje van Nierstrasz
("De Strijd", Deel III/3, Schets/Kaart C4) maken duidelijk, dat dit
aan de Grift bijna nergens kon. Gedekte nadering tot korte afstand met
vlakbaangeschut was eigenlijk alleen bij het Hoornwerk mogelijk.
*] Volgens een bekend handboek zelfs meer. Met de standaard
pantsergranaat op 100 m bij loodrechte inslag 50 mm. Op 500 m idem nog altijd
36 mm. (V.I. Hogg,
"German Artillery of World War Two" (2002). Pag. 189).
**] In de Kriegsgliederung van XXVI. AK (Stand 1.5.40) werd aangegeven dat dit Korps beschikte over de afdeling Flak-artillerie I./49 (3 Kp. van elk 4 st 8,8 cm Flak en 2 Kp. van elk 12 st 2,0 cm MG). Op een bijlage "Kräfteverteilung und Unterstellungen" bij Gen.Kdo.XXVI. AK van 15.2.40, was bij 254. en 256. ID vermeld: "Auf Zusammenarbeit angewiesen mit I./Flak 49". In het overzicht van deze eenheid op Lexikon der Wehrmacht staat ook, dat deze eenheid 10 kazematten aan de Maas vernielde: http://www.lexikon-der-wehrmacht.de/Gliederungen/ArtillerieLW.htm
**] In de Kriegsgliederung van XXVI. AK (Stand 1.5.40) werd aangegeven dat dit Korps beschikte over de afdeling Flak-artillerie I./49 (3 Kp. van elk 4 st 8,8 cm Flak en 2 Kp. van elk 12 st 2,0 cm MG). Op een bijlage "Kräfteverteilung und Unterstellungen" bij Gen.Kdo.XXVI. AK van 15.2.40, was bij 254. en 256. ID vermeld: "Auf Zusammenarbeit angewiesen mit I./Flak 49". In het overzicht van deze eenheid op Lexikon der Wehrmacht staat ook, dat deze eenheid 10 kazematten aan de Maas vernielde: http://www.lexikon-der-wehrmacht.de/Gliederungen/ArtillerieLW.htm
woensdag 18 april 2012
Geschut bij 207. ID
Bij de capitulatie in mei 1940 had men sterk de overtuiging, dat de
verdediging bij de Grebbeberg overlopen was door een horde fanatieke SS'ers,
geheel gemotoriseerd en superieur bewapend. Tegen die overmacht aan moderne
middelen kon ons kleine leger, weinig geoefend en met verouderde bewapening,
niet op. Dat is ook het beeld dat Generaal Winkelman in zijn proclamatie aan
het Nederlandse volk neerzette.
Die eerste indruk was nog teveel in zwart-wit. Het modern en gemotoriseerd geschut van II./SS AR, 10. en
11./256. AR ging mee met de spitsen over Westervoort en Doesburg. Toch werden
ook twee bespannen afdelingen vooraan meegegeven: I./207. AR bij de groep Von
Oesterreich (kern II./SS "DF") over Doesburg, III./207. AR bij de
groep Neidholdt (kern 322. IR) over Didam. De rest van de divisieartillerie
bleef ver in de achterhoede bij de groep Metger (kern Rest 207. AR).
Met de kennis van nu is het beeld genuanceerder. Het Duitse leger
moest ook bespannen eenheden inzetten. Er was een verkenningseskadron
wielrijders. Een groot deel van de troep marcheerde te voet. Wat 207. ID
betreft, dat was een divisie uit de derde golf. Oorspronkelijk een
Landwehrdivision. Veel minder modern en nauwelijks gemotoriseerd. De eigen
artillerie van de divisie was nog bijna geheel bespannen, werd maar geleidelijk
ontplooid, en zelfs op het hoogtepunt van de strijd bij Wageningen niet eens
volledig benut.
Nierstrasz wist in het begin nog niet precies, welke
artillerie bij Wageningen werd ingezet. In de oudere delen van zijn werk staat
daarom informatie die niet helemaal juist was. In latere delen werden zijn
opvattingen nog wat bijgesteld. Over het optreden van het Duitse leger geeft
deel III/1, "Inleiding en Algemeen Overzicht" (1957) nog niet overal
de juiste informatie. Het standaardwerk over de strijd bij de Grebbeberg, deel
III/3 "De operatiën van het Veldleger" (1955) zeker niet. Belangrijke
"nieuwe" collecties (de Washington Papers en het Praags Archief)
waren toen toch al naast de "oude" (Kriegstagebücher en
Gevechtsverslagen mei 1940) in het archief van het NIMH opgenomen. De
Washington Papers kwamen in 1952/53 beschikbaar. Niet al dit materiaal kon meer
worden bestudeerd en verwerkt in de Groene Serie.
Tegen deze achtergrond is het van belang, nog eens goed op
een rij te zetten, wat (met de kennis van nu) over het bij 207. ID ingedeeld
geschut kan worden gezegd. Speciaal over wat daarvan bij Wageningen werd
ingezet en in welke gebieden dat in stelling kwam. Hierover zijn stukjes nieuwe
informatie opgespoord. Daarmee kan de volgende reconstructie worden gemaakt.
EB 674. Eén stuk spoorweggeschut, 24 cm SK L/40,
type "Theodor". Heeft waarschijnlijk niet gevuurd. Wel in de vroege
ochtend van 10.5.40 in een voorbereide stelling gebracht bij Elten. In de avond
van 10.5.40 afgevoerd.
s
Art.Abt. 735. Twee
batterijen *] van elk drie stukken, 21 cm Mörser 18. Tm 12.5.40 bij XXVI. AK.
Aangetrokken vanuit Kessel (oost van de ongeschonden in Duitse handen gekomen brug over de Maas bij Gennep) over Kalkar, [Rees ?], Emmerich, Westervoort. Door logistieke problemen
waarschijnlijk pas in de avond van 12.5.40 aangekomen bij Wageningen. Op
13.5.40 ingezet voor 207. ID en 227. ID. Stellingen in het beboste gebied van
de heuvelrug oost van Wageningen.
10. en 11./256. AR. Twee batterijen van elk vier
stukken, 15,0 cm s FH 18 (mot). Ingezet in de spitsen over Westervoort en
Doesburg. In de ochtend van 11.5.40 in de bebouwde kom van Renkum in stelling
gebracht. Stellingen noord van de Rijksstraatweg. Van daar uit eerst benut voor
het afgeven van storende vuren en artilleriebestrijding. Vanaf de middag van
11.5.40 ook voor directe steun aan SS "DF". Waarschijnlijk rond de
middag van 12.5.40 verplaatst naar het gebied tussen Diedenweg en inundatie.
Eén batterij naar Bornse Steeg. Daar onder vuur gekomen van I-15 RA. Bij de
achtervolging op 14.5.40 tenminste één batterij ingezet. Onder mitrailleurvuur
gekomen bij de spoorbrug over de Lek bij Culemborg (oost van Fort Honswijk).
II./SS
AR. Drie batterijen van elk vier stukken, 10,5 cm le FH 18 (mot).
Ingezet in de spits, waarschijnlijk alleen bij de hoofdmacht over Westervoort.
In de ochtend van 11.5.40 in Renkum in stelling gebracht. Stellingen zuid van
de Rijksstraatweg. Taak: directe steun aan SS "DF". Waarschijnlijk
rond de middag van 12.5.40 verplaatst naar de Wageningse Berg bij de wijk
Sahara. Daar gebleven tm 13.5.40. Mogelijk nog ingezet bij de achtervolging,
maar daarbij voorzover bekend niet meer in gevecht geweest.
I./207. AR. Drie batterijen van elk vier stukken,
10,5 cm le FH 16 (besp). Samen met 10./AR 256 toegevoegd aan de groep Von
Oesterreich, met opmarsroute over Doesburg. Mogelijk daar ook onder Nederlands
vuur gekomen. Eén Kanonier als gesneuveld gerapporteerd met plaats Doesburg, na
verwondingen. Op 11.5.40 te Oosterbeek (niet ingezet). Daarna naar Ede. Op
12.5.40 afgestaan aan 227. ID.
II./207. AR. Drie batterijen van elk vier stukken,
10,5 cm le FH 16 (besp). Ingedeeld bij de divisiereserve, groep Metger. Op
10.5.40 tot aan Beek - Loerbeek. Op 11.5.40 bij Oosterbeek (niet ingezet). Op
12.5.40 5./207. AR afgestaan aan de groep Brückner in de Betuwe. Op 13.5.40
4./207. AR volgens het verslag van Kdr 207. AR in stelling bij en op de
Grebbeberg. Op 14.5.40 weer bij de trossen in de achterhoede.
III./207. AR. Drie batterijen van elk vier stukken,
10,5 cm le FH 16 (besp). Ingedeeld bij de groep Neidholdt, over Didam. Daar
gewacht op nadere orders voor IJsselovergang bij Doesburg of Westervoort.
Aangetrokken over Westervoort. Op 11.5.40 bij Oosterbeek. Aangetrokken naar de
Wageningse Berg (gebied LH) voor directe steun aan SS "DF". In de
loop van de gevechtsdagen in stappen naar het westen verplaatst. Op 12.5.40
vermoedelijk in de vork Grindweg - Diedenweg - Rijksstraatweg. Op 13.5.40
volgens Lagenkarte X. AK in het voorpostengebied, noord van de Rijksstraatweg.
Op 14.5.40 weer bij de trossen in de achterhoede.
III./311. AR. Drie batterijen van elk vier stukken,
15,0 cm s FH (lg) 13 (besp). Ingedeeld bij de divisiereserve, groep Metger.
Op 10.5.40 tot aan Beek - Loerbeek. Op 11.5.40 bij Oosterbeek (niet ingezet).
Verkende stellingen voor inzet op 12.5.40. Die dag aangetrokken voor directe
steun aan SS "DF". In stelling gekomen op de Eng, noord van de
Dolderstraat, voor of in de Bosrand. Op 13.5.40 in het voorpostengebied, zuid
van de Rijksstraatweg. Op 14.5.40 weer bij de trossen in de achterhoede.
Belangrijke nieuwe bronnen voor deze reconstructie waren
drie getuigen met op schrift gestelde verklaringen over stellingen in Renkum en
op de Eng (van de heren Mesker, Van der Schouw, en Van Tricht), foto's van
II./SS AR op de Wageningse Berg, Lagenkarten van 207. ID en van X. AK met
ingetekende stellingen van met name de divisieartillerie en s Art.Abt. 735.
Gegevens over de stellingen in Renkum kwamen ook uit het
oorlogsdagboek van IV./256. AR. Daarmee werden de verklaringen van de heren
Mesker en Van der Schouw bevestigd.
De verklaring van de heer Van Tricht spoort goed met
twee kaartjes van Nierstrasz uit Deel III/3 van "De Strijd". Op
Schets/Kaart Nr C. 5 "Gebruik van de artillerie op 11 mei 1940 bij IVe
Divisie" is een door Nederlandse krijgsgevangenen gerapporteerde stelling
vijandelijke artillerie ingetekend bij de kruising Diedenweg - Rijksstraatweg.
Dat moet dan de stelling van III./207. AR (die dag voor het eerst in stelling
gekomen) zijn geweest. De andere batterijen stonden toen nog in Renkum of
verder oost. Op Schets/Kaart Nr C. 10 "Gebruik van de artillerie op 12 mei
1940 bij IVe Divisie" is in de bosrand noord van de Geertjesweg een
"[Vijandelijke] Art. opstelling onnauwkeurig vastgesteld" ingetekend.
Uit Nederlandse gevechtsverslagen en de tekst van deel III/3 blijkt, dat één of
meer batterijen 15 cm-geschut werden gepeild, die door I-12 RA onder vuur
werden genomen. In die buurt (maar wat westelijker van de aangegeven plaats)
heeft alleen III./311. AR gestaan. Een dag later ook nog de batterijen van s
Art.Abt.735. Eén bij Nol in 't Bos, de andere zuidwest daarvan in het
bosgebied. Het laatste blijkt uit de volgende Lagenkarte van X. AK .
BA-MA, RH 24-10/48K
*] Organiek had de afdeling drie batterijen. Het bovenstaand kaartje geeft er maar twee aan. Volgens een potloodaantekening op de "Kriegsgliederung des Feldheeres" (Stand 15.4.40) had de derde batterij op 25.4 beschikbaar moeten komen. Mogelijk werd die volledige gevechtsgereedheid later bereikt, en de derde batterij daarom nog niet ingezet aan het front.
BA-MA, RH 24-10/48K
*] Organiek had de afdeling drie batterijen. Het bovenstaand kaartje geeft er maar twee aan. Volgens een potloodaantekening op de "Kriegsgliederung des Feldheeres" (Stand 15.4.40) had de derde batterij op 25.4 beschikbaar moeten komen. Mogelijk werd die volledige gevechtsgereedheid later bereikt, en de derde batterij daarom nog niet ingezet aan het front.
maandag 16 april 2012
Het "falen" van 2 AMC
Openstaande vraag bleef onder meer, hoe het kwam dat 2 AMC (de geluid- en lichtmeetcompagnie van II LK) zo weinig bruikbare meetgegevens leverde. De top van II LK (Genmaj Harberts, Kol Bartels) gaf het "falen" van 2 AMC als voornaamste verklaring voor de matige resultaten bij het bestrijden van vijandelijke artillerie. Genmaj tit. b.d. Nierstrasz nam dat oordeel over met een "omdat de gegevens van de Artilleriemeetcompagnie, die door verschillende factoren niet aan haar doel beantwoordde, te vaag waren". Voor het oordeel van de genoemde personen spreken de volgende citaten voor zich:
"De resultaten van de artillerie-meetdienst (zowel lichtmeetdienst als geluidmeetdienst) zijn zeer gering geweest. Slechts zelden is deze dienst er in geslaagd, de plaats van vijandelijke batterijen te bepalen met een zodanige graad van nauwkeurigheid, dat zij onder vuur genomen kon worden zonder dat dit tot munitieverspilling [!] aanleiding gaf". (Genmaj Harberts, Aantekeningen C-II LK. NIMH Coll 409, 502-003).
"Ik weet, dat Majoor Landzaat steeds heeft aangedrongen op bestrijding van vijandelijke artillerie. Ik heb in verband hiermede vliegtuigen aangevraagd. Behalve op zichtbare vijandelijke artillerie kon ik geen artillerie bestrijden wegens gemis aan voldoende kennis omtrent haar opstelling. De inkomende berichten en meldingen hier omtrent waren daartoe veel te vaag." (Kol Bartels, Verklaring 31 maart 1947. NIMH Coll 409, 502-013).
"Hoewel de Duitsers in de omgeving van Wageningen met zes [?] afdelingen vuurden, heeft een doelbewuste bestrijding daarvan niet plaats gehad, omdat de gegevens van de Artilleriemeetcompagnie, die door verschillende factoren niet aan haar doel beantwoordde, te vaag waren, om daarop de bestrijding te kunnen baseren. " (Genmaj tit. b.d. Nierstrasz, "De Strijd op Nederlands grondgebied". Deel III/3, pag. 441).
Dit duidelijk, maar zwak gemotiveerd verwijt naar 2 AMC was, zoals nu wel kan worden vastgesteld, niet terecht.
Het klopt wel, dat 2 AMC weinig of geen bruikbare meetresultaten opleverde. Eerder was daar veel meer van verwacht. Achteraf gezien waren de mogelijkheden zwaar overschat. De verwachte (beloofde?) nauwkeurigheid was op geen stukken na haalbaar. Oorzaken daarvoor waren:
(1) De eerste waarnemingen werden door Nierstrasz ook niet altijd zo helder gepresenteerd, mogelijk speelden hierbij verkeerde eerste interpretaties mee
(2) De meetgroepen waren nieuw en hadden nog weinig practische (veld-) ervaring op kunnen doen
(3) De techniek werkte niet onder alle omstandigheden goed genoeg om nauwkeurige bepalingen te leveren
(4) De posten waren ingericht op kwetsbare plaatsen en lagen teveel georiënteerd op het vak van IIe Divisie
(5) De meetregels waren te strak (ze eisten minstens drie onafhankelijke metingen, die waren niet te krijgen)
Elk van deze punten krijgt hierna de nodige toelichting.
Ad (1)
De eerste waarnemingen op vijandelijke artillerie waren onduidelijk. Ging het om veldartillerie, of om licht infanteriegeschut ? Soms zijn de waarnemingen (achteraf gezien) zo goed als zeker verkeerd geïnterpreteerd. Waar het dan in de informatieketen mis ging, is meestal niet meer vast te stellen.
"De resultaten van de artillerie-meetdienst (zowel lichtmeetdienst als geluidmeetdienst) zijn zeer gering geweest. Slechts zelden is deze dienst er in geslaagd, de plaats van vijandelijke batterijen te bepalen met een zodanige graad van nauwkeurigheid, dat zij onder vuur genomen kon worden zonder dat dit tot munitieverspilling [!] aanleiding gaf". (Genmaj Harberts, Aantekeningen C-II LK. NIMH Coll 409, 502-003).
"Ik weet, dat Majoor Landzaat steeds heeft aangedrongen op bestrijding van vijandelijke artillerie. Ik heb in verband hiermede vliegtuigen aangevraagd. Behalve op zichtbare vijandelijke artillerie kon ik geen artillerie bestrijden wegens gemis aan voldoende kennis omtrent haar opstelling. De inkomende berichten en meldingen hier omtrent waren daartoe veel te vaag." (Kol Bartels, Verklaring 31 maart 1947. NIMH Coll 409, 502-013).
"Hoewel de Duitsers in de omgeving van Wageningen met zes [?] afdelingen vuurden, heeft een doelbewuste bestrijding daarvan niet plaats gehad, omdat de gegevens van de Artilleriemeetcompagnie, die door verschillende factoren niet aan haar doel beantwoordde, te vaag waren, om daarop de bestrijding te kunnen baseren. " (Genmaj tit. b.d. Nierstrasz, "De Strijd op Nederlands grondgebied". Deel III/3, pag. 441).
Dit duidelijk, maar zwak gemotiveerd verwijt naar 2 AMC was, zoals nu wel kan worden vastgesteld, niet terecht.
Het klopt wel, dat 2 AMC weinig of geen bruikbare meetresultaten opleverde. Eerder was daar veel meer van verwacht. Achteraf gezien waren de mogelijkheden zwaar overschat. De verwachte (beloofde?) nauwkeurigheid was op geen stukken na haalbaar. Oorzaken daarvoor waren:
(1) De eerste waarnemingen werden door Nierstrasz ook niet altijd zo helder gepresenteerd, mogelijk speelden hierbij verkeerde eerste interpretaties mee
(2) De meetgroepen waren nieuw en hadden nog weinig practische (veld-) ervaring op kunnen doen
(3) De techniek werkte niet onder alle omstandigheden goed genoeg om nauwkeurige bepalingen te leveren
(4) De posten waren ingericht op kwetsbare plaatsen en lagen teveel georiënteerd op het vak van IIe Divisie
(5) De meetregels waren te strak (ze eisten minstens drie onafhankelijke metingen, die waren niet te krijgen)
Elk van deze punten krijgt hierna de nodige toelichting.
Ad (1)
De eerste waarnemingen op vijandelijke artillerie waren onduidelijk. Ging het om veldartillerie, of om licht infanteriegeschut ? Soms zijn de waarnemingen (achteraf gezien) zo goed als zeker verkeerd geïnterpreteerd. Waar het dan in de informatieketen mis ging, is meestal niet meer vast te stellen.
Het werk van Nierstrasz reflecteert de verwarrende eerste
waarnemingen. Een enkele keer werden die nog achteraf gecorrigeerd. Waar dat
niet gebeurde, bleven wel eens tegenstrijdige of onjuiste dingen staan. Als
voorbeeld twee passages uit dit werk ("De Strijd", Deel III/3. Pag.
175 en 168). Daar is te lezen:
"In de ochtend van 11 mei te ongeveer 2.00 à 2.30 begon
een artilleriebeschieting van de vps. [voorpostenstrook], tengevolge waarvan
spoedig enige verbindingen onbruikbaar werden geschoten, die ten dele konden
worden hersteld. [..] Spoedig [?] verscheen de vijand voor het gehele
voorpostenvak en opende hij het vuur; daarbij bleek dat de tegenstander
(behorende tot de SS-Standarte "Der Führer"), goed gesteund door artillerie
[?] en infanteriegeschut, zeer driest optrad en uitstekend van het terrein
gebruik maakte.
Vijandelijke artillerie werd gemeld bij de samenkomst van
Grebbedijk en kunstweg Grebbe - Wageningen, waarna de voorpostencommandant een
voorbereid vuur aanvroeg, dat met enige correctie werd afgegeven door 1-I-8 RA
[..]."
"Aangezien uit de berichten was gebleken, dat de vijand
in de avond van 10 mei te Ede en Wageningen was aangekomen, werden te 1.45 uur,
op bevel van de LKC, door I-12 RA storende vuren afgegeven op Ede [..],
Bennekom en Lunteren en van 2.30 - 2.55 door II-19 RA op Wageningen.
De Duitsers zetten reeds vroeg in de morgen de aanval in op
de voorposten, terwijl zij de hoofdweerstandsstrook van 8 RI en daarna ook het
Z. deel van 19 RI onder storend artillerievuur namen".
Duidelijk is hiermee, dat beide partijen in de nacht van 10
op 11 mei slechts enkele storende vuren afgaven. Niet goed wordt aangegeven,
dat de aanval op de voorpostenstrook (ingezet rond 8.00 uur) vooral zal zijn
gesteund door infanteriegeschut, dat enkele van de daar opgestelde zware wapens
onbruikbaar schoot of tot terugtrekken dwong.
Dat was, zoals in verschillende Nederlandse gevechtsverslagen werd
opgetekend, inderdaad in de Westrand van Wageningen opgesteld. De
"gewone" artillerie stond (volgens de KTB's) in die fase van de
strijd nog oost van Wageningen. Naar nu bekend is, op de Wageningse Berg en in
Renkum. Aan artillerie waren toen voor directe steun alleen II./SS AR en III./207.AR beschikbaar. Lichte veldhouwitsers, kaliber 10,5
cm. De twee 15 cm-batterijen van IV./256. AR gaven in de ochtend storende vuren
af, vooral gericht op vermoede stellingen van vijandelijke [onze] artillerie.
Rond de middag werd ook de hulp van deze twee batterijen ingeroepen om de
strijd in het voorpostengebied te steunen. De gegevens over IV./256. AR komen
uit het oorlogsdagboek van deze afdeling.
Een voorbeeld van duidelijk foutieve interpretatie is de
melding van 2 AMC (Verslag GMA, NIMH Coll 409, 502-015) van vijandelijk geschut
op de Dunoberg (bij Heveadorp, tussen Heelsum en Oosterbeek). Die melding kan
worden gekoppeld aan enkele aantekeningen in het berichtenboek van II LK (Bevelen en Berichten II LK, NIMH Coll
409, 502-001. Pag. 4 en 9.):
"9.15 [uur:] AID meldt, dat Grebbeberg onder zwaar avu
ligt. Opdracht aan LKAC, die vij bt. op te sporen en onder vuur te nemen.
9.30 [uur:] LKAC meldt, dat volgens AMC de vurende vij
zw.bt. op een afstand van 22 km ligt, dus buiten ons vuurbereik. [..]
Algemene indruk van de LKC [Genmaj Harberts] in de avond van
11 mei. Tegenover II LK vermoedelijk nog slechts zwakke troepen, in hoofdzaak
tegenover het Grebbe-acces. Aantal batterijen vermoedelijk vrij gering, doch
zeer beweeglijk, waardoor plaatsbepaling door AID slechts bij uitzondering
lukt. Aanwezigheid van vij. 15 cm batterijen staat vrijwel vast, evenzo de
aanwezigheid van minstens één batterij met grote dracht (15 cm l?)."
Bij het laatste dacht de LKC vermoedelijk aan de 15 cm K 16,
inderdaad met 22 km dracht. Dergelijke kanonnen waren niet bij 207. ID
ingedeeld. Vermoedelijk werd het geschut te Renkum gepeild.
Merkwaardiger nog is een andere melding van de GMA (als
voren):
"In de nacht van 10 op 11 mei vielen schoten in de
buurt van AWAR [een voorwaarschuwingspost bij Achterberg]. De mondingsknallen
waren zwak. Bij de peiling sloeg alleen Ga en Ge [twee microfoonposten] uit, de
gepeilde richting liep Zuid langs Wageningen in de richting van Nijmegen."
Denkbaar is, dat in dit geval inslagen van geschut van 207.
ID dat dichterbij stond, gekoppeld werd aan geluid van vurend geschut uit de
sector van XXVI. AK.
Een en ander geeft al aan, dat 2 AMC het niet gemakkelijk
had.
Ad (2)
Voorzover bekend, waren de meetcompagnieën vrij nieuw. Het Voorschrift AMC verscheen in 1937, dat voor de Licht- en geluidmeetdienst in 1938, de Ontwerp handleiding voor de Artillerie-Inlichtingsdienst pas in 1939.
Elk legerkorps zou een eigen AMC krijgen. In mei 1940 was de vierde (I LK had er toen geen) blijkbaar nog in opleiding. Dat verklaart in elk geval de uit de pas lopende koppeling bij IV LK:
II LK met 2 AMC, III LK met 3 AMC, IV LK met 1 AMC (afgestaan door I LK ?).
Er werd ongetwijfeld in het veld enige meetervaring opgedaan. In elk geval werd geoefend op het schietterrein bij Oldebroek (LbO).
Ad (3)
Theoretisch waren licht- en geluidmeting onder normale omstandigheden nauwkeurig genoeg.
* Bij lichtmeting (LMA) een fout van 25 m in de breedte, 50 m voor de lengte
* Bij geluidmeting (GMA) een fout van 50 m resp. 100 m
Daarbij werd aangetekend, dat de nauwkeurigheid van de GMA ook afhankelijk was van windrichting en - snelheid: "Heeft het geluid 6 m [per seconde] of meer tegenwind, dan kan in het algemeen niet meer worden gerekend op de mogelijkheid van meten boven de 7.000 m." (Voorschrift LMA, blz. 8).
Geluidmeting kon verder door eigen vuur in de nabijheid worden gestoord (daarover klaagde 2 AMC ook tijdens de gevechtsdagen). Bij lichtmeting werd waarneming bemoeilijkt door gebruik van rookloos buskruit, door maskering van de opstelling en mondingsvlam, door terreinhindernissen als bomenrijen, en door atmosferische omstandigheden (nevel).
De meetmiddelen van de artilleriewaarnemingsposten waren nog vrij primitief. Voor lichtmeting de 8 x vergrotende kijker op statief met kompasring, voor geluidmeting de knaltijdmeting (verschil tussen lichtflits en geluid van het schot, gemeten met stopwatch). De meetgroepen van 2 AMC beschikten wel over professionele apparatuur.
Ad (4)
De posten van LMA en GMA lagen vooral in de oost- en noordrand van de Utrechtse heuvelrug, tussen de oostpunt van de Grebbeberg en Veenendaal. De posten voor lichtmeting (aangegeven locaties zijn: voorrand van de Grebbeberg, Dierenpark, Levendaalse weg, Groene Bank, Koerheuvel, kruising bij Berg en Dal) lagen bijna alle op kwetsbare plaatsen. De posten voor geluidmeting lagen waarschijnlijk op een lijn dicht achter (zuid van) de voorwaarschuwingsposten: IWAR bij Veenendaal, AWAR bij Achterberg.
De bekende posities wijzen erop, dat de meetbasis niet noord-zuid liep, maar veel meer noordwest-zuidoost. Dat betekent, dat moeilijk snijpunten te krijgen waren. Dat bleek ook in de practijk, gegeven de opmarsrichting en opstelplaatsen van de Duitse artillerie. De keuze van de lichtmeetposten werd min of meer gedicteerd door het terrein (hoge plaatsen aan de rand van de heuvelrug). Voor de geluidmeetposten was vrijere keuze mogelijk. Vergelijk het volgend kaartje voor de bekende meetposten.
Ad (5)
De meetregels waren veel te strak. Er waren volgens voorschrift drie onafhankelijke waarnemingen nodig om een waarneming als "bevestigd" te beschouwen. Als meest waarschijnlijke plaats van het waargenomen vijandelijk geschut werd dan het midden van de snijdingsfiguur (die figuur was door kleine meetfouten meestal een driehoek) aangenomen. Tijdens de gevechtsdagen kon (vanuit meestal maar één post) vaak nog wel de richting, maar zelden daarbij dan ook de afstand, van het vurend vijandelijk geschut worden bepaald.
Ad (2)
Voorzover bekend, waren de meetcompagnieën vrij nieuw. Het Voorschrift AMC verscheen in 1937, dat voor de Licht- en geluidmeetdienst in 1938, de Ontwerp handleiding voor de Artillerie-Inlichtingsdienst pas in 1939.
Elk legerkorps zou een eigen AMC krijgen. In mei 1940 was de vierde (I LK had er toen geen) blijkbaar nog in opleiding. Dat verklaart in elk geval de uit de pas lopende koppeling bij IV LK:
II LK met 2 AMC, III LK met 3 AMC, IV LK met 1 AMC (afgestaan door I LK ?).
Er werd ongetwijfeld in het veld enige meetervaring opgedaan. In elk geval werd geoefend op het schietterrein bij Oldebroek (LbO).
Ad (3)
Theoretisch waren licht- en geluidmeting onder normale omstandigheden nauwkeurig genoeg.
* Bij lichtmeting (LMA) een fout van 25 m in de breedte, 50 m voor de lengte
* Bij geluidmeting (GMA) een fout van 50 m resp. 100 m
Daarbij werd aangetekend, dat de nauwkeurigheid van de GMA ook afhankelijk was van windrichting en - snelheid: "Heeft het geluid 6 m [per seconde] of meer tegenwind, dan kan in het algemeen niet meer worden gerekend op de mogelijkheid van meten boven de 7.000 m." (Voorschrift LMA, blz. 8).
Geluidmeting kon verder door eigen vuur in de nabijheid worden gestoord (daarover klaagde 2 AMC ook tijdens de gevechtsdagen). Bij lichtmeting werd waarneming bemoeilijkt door gebruik van rookloos buskruit, door maskering van de opstelling en mondingsvlam, door terreinhindernissen als bomenrijen, en door atmosferische omstandigheden (nevel).
De meetmiddelen van de artilleriewaarnemingsposten waren nog vrij primitief. Voor lichtmeting de 8 x vergrotende kijker op statief met kompasring, voor geluidmeting de knaltijdmeting (verschil tussen lichtflits en geluid van het schot, gemeten met stopwatch). De meetgroepen van 2 AMC beschikten wel over professionele apparatuur.
Ad (4)
De posten van LMA en GMA lagen vooral in de oost- en noordrand van de Utrechtse heuvelrug, tussen de oostpunt van de Grebbeberg en Veenendaal. De posten voor lichtmeting (aangegeven locaties zijn: voorrand van de Grebbeberg, Dierenpark, Levendaalse weg, Groene Bank, Koerheuvel, kruising bij Berg en Dal) lagen bijna alle op kwetsbare plaatsen. De posten voor geluidmeting lagen waarschijnlijk op een lijn dicht achter (zuid van) de voorwaarschuwingsposten: IWAR bij Veenendaal, AWAR bij Achterberg.
De bekende posities wijzen erop, dat de meetbasis niet noord-zuid liep, maar veel meer noordwest-zuidoost. Dat betekent, dat moeilijk snijpunten te krijgen waren. Dat bleek ook in de practijk, gegeven de opmarsrichting en opstelplaatsen van de Duitse artillerie. De keuze van de lichtmeetposten werd min of meer gedicteerd door het terrein (hoge plaatsen aan de rand van de heuvelrug). Voor de geluidmeetposten was vrijere keuze mogelijk. Vergelijk het volgend kaartje voor de bekende meetposten.
Ad (5)
De meetregels waren veel te strak. Er waren volgens voorschrift drie onafhankelijke waarnemingen nodig om een waarneming als "bevestigd" te beschouwen. Als meest waarschijnlijke plaats van het waargenomen vijandelijk geschut werd dan het midden van de snijdingsfiguur (die figuur was door kleine meetfouten meestal een driehoek) aangenomen. Tijdens de gevechtsdagen kon (vanuit meestal maar één post) vaak nog wel de richting, maar zelden daarbij dan ook de afstand, van het vurend vijandelijk geschut worden bepaald.
Abonneren op:
Posts (Atom)